Als toneel de kunst is om de tijd even stil te zetten, een helder probleem bij een kleine verzameling mensen neer te leggen, en op die manier hun hersens een uurtje te laten knersen, dan is de voorstelling Hulp goed toneel. Over de vraag: wat is dat eigenlijk precies, helpen?

Het betreft een journalistiek toneelproject, dus is het hier de kunst om niet te veel informatie te verstrekken en het gazon van de feitelijkheden niet al te kaal te maaien. De vertelster, tevens enige speelster, tevens bedenker, Anoek Nuyens dus, beheert een stichting van een hoogbejaarde dame, haar oudtante, de zus dus van haar oma, die met die Stichting, Auxilium geheten (Hulp) kleine porties geld geeft voor de leniging van kleine noden in Afrika. En dat al vijftig jaar lang. De vertelster is er (voor het eerst in het bestaan van Auxilium) onlangs zelf eens gaan kijken. Niet in heel Afrika natuurlijk, maar bij het grootste project waar de stichting geld in heeft gestoken: een klein streekziekenhuisje.

Dat blijkt leeg te staan. De mensen komen er niet meer sinds de verpleegster die er werkte naar Nederland is teruggekeerd om er te sterven. Zij deed iets, of zij vertegenwoordigde iets, wat de autochtone verpleegsters die er nu werken niet of niet meer in huis hebben. Bovendien zijn de verhoudingen in de streek door stammentwisten nogal door elkaar geschud. En dan is er nog iets: de mensen daar lijken door het relatieve automatisme van de hulp, of de voorspelbaarheid, zo afhankelijk van de hulp te zijn geworden, dat hun zelfredzaamheid er ernstig door achteruit is gegaan.

Het is, kortom, het Grote Verhaal van de Ontwikkelingshulp, maar dan niet verteld op de hoge toon van een bewijzerig hoorcollege, maar teruggebracht tot een behapbaar microniveau. En hoe kleiner de schaal van de problemen, hoe groter en scherper de dilemma’s. Bij een dilemma haalde de oudtante van de vertelster een zogeheten ‘klankbordgroep’ bij elkaar. Wij zijn nu als het ware de ‘klankbordgroep’ voor Anoek Nuyens. We zitten bij elkaar in een compact, van mooi geschuurd, vers timmerhout gebouwd auditorium. En we kijken naar een van hetzelfde hout opgetrokken groot scherm, waar we een gefilmde ‘klankbordgroep’ van Afrikanen zien zitten in een zonovergoten landschap. Wij kijken elkaar in de ogen en zwijgen.

Dat is in de kern de voorstelling Hulp. Er is in het begin nog een grappig dansje. En er is de lichte ironie die zweeft door een inkijk in de correspondentie over een aantal projecten die de oudtante van de vertelster in de loop der jaren steunde. Het verhaal heeft een relatief open eind, waaraan ook enkele open vragen vastkleven. Over de zin van hulp bijvoorbeeld, en over het je al dan niet overleveren aan dichtgetimmerde vormen van cynisme met betrekking tot internationale lotsverbondenheid, althans voor zover die uitstijgt boven het niveau van het automatisme dat giro 555 heet.

Ik heb veel aan de missie en de missiegeestelijken moeten denken, waarmee mijn katholieke jeugd was doordrenkt en doordesemd. Maar wat ik toen, bij al die missie-predikaties en ingezamelde doppen van schoolmelkflessen voor de arme kindertjes van Afrika (hier spreekt een zestigplusser van rooms-katholieke huize) niét te horen kreeg, dat is hier juist wél de kern van de boodschap: wanneer de schaal van de dilemma’s klein is en de scherpte ervan dienovereenkomstig schrijnend, dan worden de vragen die opduiken ook pijnlijk en ongemakkelijk.

Wat ik maar zeggen wil: Anoek Nuyens stuurt je niet met niks naar huis.

Foto: Anna van Kooij

(Sterren toegekend door redactie.)