De theatervoorstelling Hoog spel mondt onverwachts uit in een boeiend gedachte-experiment over de kracht van verbeelding, de mate van eigenaarschap over je eigen leven en het omarmen van zinloosheid en gebrek aan logica. Maar waarom dat ingebed moet zitten in zulke flauwe en niksige scènetjes, is de vraag.

In Amédée (1954), een van de eerste stukken van Eugène Ionesco, ligt zonder duidelijk aanwijsbare reden een lijk in een kamer. Onmiskenbaar een probleem, dat niet alleen vraagt om een oplossing, maar vooral ook om een verklaring. Het mag geen verrassing heten dat absurdist Ionesco die verklaring allerminst geeft, wendingen in het leven zijn immers doorgaans onverklaarbaar.

In zijn nieuwe theatertekst Hoog spel doet schrijver Lex Passchier iets vergelijkbaars. Bij binnenkomst in de zaal zien we een inwisselbaar grijs nieuwbouwappartement, met op de voorgrond een lichaam, grote bloedvlek in de borst. Een lijk, dat is duidelijk. Of zoals een van de personages later zegt: ‘Soms lijken de dingen gewoon op wat ze lijken, en dat lijk, lijkt precies op het wat lijkt.’

Ja, er is hier een moord gepleegd, zoveel is duidelijk. En geconditioneerd als we zijn, gaan we als publiek op onze stoelen zitten in de comfortabele veronderstelling dat we binnen anderhalf uur, liefst via een aantal verrassende plotwendingen, het wie, wat, wanneer en vooral waarom van die moord zullen weten.

Aanvankelijk tuimelen de verdachtmakingen over elkaar heen. Terwijl Max (Johnny Kraaijkamp) zichzelf terugvindt in de op z’n minst verdachte situatie waarin hij met een groot keukenmes boven dat lichaam staat, stapt zijn vrouw Rebecca (Doris Baaten) het huis binnen, merkt het lijk op enig moment op, maar lijkt zich – heel vreemd – vooral druk te maken om de boodschappen. Vooral vanuit praktische overwegingen besluiten ze het lichaam voorlopig maar even op het balkon te leggen: er kan elk moment bezoek komen. En dat bezoek, zal je net zien, is er een van het zweverige aard, heel onhandig dus als je net een dode hebt versleept. Deze Daphne (Trudy Labij) hoort dingen die de andere twee niet horen: geluiden, gelach soms, zelfs een irritant hoesten.

Probleem van deze thrillerkomedie is dat de personage zo onnozel zijn, dat er geen enkele spanning op de scènes staat. Passchier voert geen personages van vlees en bloed op, maar sullige karikaturen die zo weinig om het lijf hebben, dat hun tragiek (ze zien zichzelf in hun nieuwe huis voortdurend geconfronteerd met hun eigen ouderdom en vergankelijkheid) meteen vervliegt.

In plaats van een gelaagd komediespel, blijft een eendimensionale slapstick over, waarbij het publiek vrijwel geen moment serieus wordt genomen. Dat wordt nog eens versterkt door de cartooneske speelstijl in de regie van Bruun Kuijt, die zijn personages nergens tegen de tekst in laat spelen en daardoor de spelers niet de kans geeft aan hun archetypes te ontstijgen.

Halverwege neemt Hoog spel, via het ongrijpbare personage van een mysterieuze buurman (Thijs Prein), alsnog een boeiende wending. Passchier speelt dan een leuk spel met de theaterconventies, waardoor de focus van zijn stuk gaandeweg afschuift van het al te flauwe whodunit-gebeuren, naar een meer universele denkoefening waarbij de vanzelfsprekendheid van de werkelijkheid wordt bevraagd.

Hoog spel ontwikkelt zich zo van onbetekenende invuloefening, naar een betekenisvolle oefening in het open laten van losse eindjes, het loslaten van causaliteit en logica. Een pleidooi voor verbeelding, dat meer is dan vrijblijvend fantaseren, maar als aandrijfmotor voor de werkelijkheid kan dienen. Die ontwikkeling is verrassend en welkom, en maakt dat Hoog spel, hoewel wat onevenwichtig, toch nog stof biedt om op door te denken.

Foto: Annemieke van der Togt