In een mix van geweldige popsongs en doorgecomponeerde tekstscènes gebruikt Seppe Salomé het Griekse pantheon om het over de huidige generatiestrijd te hebben. Wie vult het machtsvacuüm als goden en leiders het laten afweten?

‘Zelfverwezenlijking wordt zelfverheerlijking en leidt tot grimmige consequenties.’ Als het orakel aan het begin van Het Zeuscomplex aan het woord is, klinkt dat als een eeuwenoude waarschuwing tegen menselijke hoogmoed, maar zijn woorden krijgen in een tijdsgewricht van self-design en veranderende ideeën over identiteit nog een ander randje. Bovendien, zoals het orakel zelf vervolgt, dient een dergelijke waarschuwing niet vooral als bescherming van bestaande rolpatronen en machtsverhoudingen? ‘Zijn [de goden] vergeten hoe zij zich zelf ooit tegen de gevestigde orde keerden?’

In een setting die veel weg heeft van een club met een sterke eighties-vibe voeren tekstschrijver Daniël Klunder en regisseur Seppe Salomé goden en stervelingen op, die met elkaar in conflict raken over macht en verantwoordelijkheid. Zeus wordt door het volk aangeroepen om hen van de ondergang te redden: een mysterieuze plaag is op de aarde neergedaald en verstikt het leven. Van interventie wil de oppergod echter niets weten: hij predikt overgave aan een feest dat hij voor de mens organiseert, en adviseert hen zich niet te bekommeren om wat er zich daarbuiten afspeelt.

Het is niet moeilijk om in de mythologische opzet paralellen te ontwaren met onze eigen wereld. Terwijl we naar politieke en financiële elites kijken voor oplossingen van maatschappelijke en ecologische uitdagingen waarmee we ons geconfronteerd zien, strooien zij ons zand in de ogen met brood en spelen. De manier waarop de mens in Het Zeuscomplex de oppergod blijft ophemelen terwijl die zich van iedere verantwoordelijkheid verschoont lijkt de belangrijkste inzet van de voorstelling te zijn.

Het interessante daarbij is dat Salomé en medecomponist Pepijn van den Berg het feest dat Zeus bouwt ook behoorlijk verleidelijk hebben weten te maken. De door Salomé gecomponeerde popsongs zijn daarbij escapistische hoogtepunten: stuk voor stuk nummers met hitpotentieel, perfect uitgevoerd door de getalenteerde performers (zeker hoofdrolspeler Charlotte Dommershausen, die met haar zangstem sterk aan Adele doet denken, overtuigt als popdiva en oppergod). De teksten, die allemaal over overgave en hunkering gaan, maken tastbaar hoe makkelijk het is om je van de maatschappij af te keren en je alleen met jezelf bezig te houden, terwijl de wereld om je heen in elkaar stort.

Wat er in een dergelijk politiek vacuüm kan gebeuren, wordt duidelijk in een scène waarin Zeus opeens wordt geconfronteerd met Angst, Verbittering en Razernij, die uit de doos van Pandora zijn ontsnapt. In de confrontatie weet Klunder precies de relatie tussen een politicus en diens radicaliserende achterban te traceren. Als Dommershausen uiteindelijk betoogt dat ze in de technocratie gelooft, en altijd ook maar haar best heeft gedaan, en dat het toch om de intentie gaat, is de kritiek van Klunder en Salomé duidelijk: een gedepolitiseerde samenleving is een samenleving waarin niemand zijn verantwoordelijkheid neemt. De slotsong onderstreept die conclusie: de leider verlaat het toneel, terwijl ze nog altijd weigert keuzes te maken, en laat de mens verweesd achter.

Het is een prikkelend einde, omdat je toch ook vooral benieuwd bent wat er daarna gebeurt, en of de mens zijn slaafse passiviteit van zich af weet te schudden. Je gunt Klunder en Salomé een lange carrière om ook op die vraag zulke boeiende antwoorden te formuleren.