In Het principe van verdwijnen belanden we in een Murakamiaanse twilight zone. Een ruimte tussen ruimtes waar mensen zomaar kunnen verdwijnen, zichzelf kwijtraken of in tweeën splitsen. Het levert interessante gedachtekronkels op over existentiële eenzaamheid en de (on)mogelijkheid om verdwijnen voor te stellen, maar blijft schetsmatig.

Die tussenruimte is in dit geval een gekaderd toneel met een enorme Chinese vaas, een gokkast en een mandarijnkleurige lamp als decor. De lamp verwijst wellicht naar de ‘onzichtbare’ proloog, waar een mannelijke voice-over ons vraagt een vrouw in een zwarte jurk en een mandarijn voor te stellen. Stap voor stap beschrijft hij hoe ze de mandarijn pelt, en voor ons geestesoog zien we een denkbeeldige dame verschijnen. Een knipoog naar de werking van theater, waar we naast de ‘echte’ wereld ook een fantasiewereld zien verschijnen en verdwijnen.

Wat volgt is een collage van personages die zichzelf op de een of andere manier verloren hebben. Een vrouw (Laura De Geest) staat achter de vaas, ziet hoe haar man met een andere vrouw danst, en beschrijft hoe ze letterlijk en figuurlijk door de grond zakt en verdwijnt. Een Japans sprekende man (Scott Robin Jun) is zijn geheugen verloren en realiseert zich voor het eerst dat hij zich niks kan herinneren. Regisseur Anna Verkouteren Jansen vergroot zijn identiteitscrisis door een tolk toe te voegen (Willemien Slot) die zijn paniek spiegelt en tegelijkertijd vertaalt. Een derde vrouw beschrijft hoe ze vanuit haar kamer uitkijkt op een reuzenrad, vervolgens in het reuzenrad stapt, en daar weer neerkijkt op een tweede versie van zichzelf, die in haar kamer zit.

Verkouteren Jansen verkent met deze personages de notie van verdwijnen en hoe het tegen de grenzen van ons verbeeldingsvermogen schuurt. Alsof je een trein instapt die in de tegenovergestelde richting rijdt, zo beschrijft de vrouw achter de vaas het. De voice-over vraagt ons om ‘niets’ echt voor te stellen. Ver komen we niet, want zelfs een zwart vlak bestaat nog steeds uit een kleur. Tegelijkertijd gaat er ook een diepe eenzaamheid uit van een vrouw die zichzelf wegcijfert achter een vaas, een man die zijn eigen geschiedenis niet meer kent, of een vrouw wier spiegelbeeld meer gezelschap heeft dan zijzelf.

Net als de vrouw achter de vaas verdwijnt deze performance wat abrupt. Dat is jammer. Het publiek wordt bewust op het verkeerde been gezet door de buiging achterwege te laten, maar het voelt ook alsof er nog een gedeelte aankomt waarin de opgegooide ideeën verder worden uitgewerkt. Met vijftig minuten speeltijd blijft Het principe van verdwijnen steken in een revue van wonderlijke figuren en gedachten die op zich interessant zijn, maar schetsmatig blijven. We zitten in de eerste aflevering van dit Twin Peaks-achtige universum – zo wordt ons bij aanvang verteld – maar hebben eigenlijk nog een tweede nodig.

Foto: Bas de Brouwer