Tim Kamps en Arjen Lubach beginnen hun optreden op de Parade, waar ze volgens het programma ‘eindelijk’ terugkeren, met een lied voor en over hun publiek. We moeten allemaal gaan staan en mogen pas gaan zitten als het lied niet meer over ons gaat.

‘Ik ben een mens met twee benen,’ begint het Monica Da Silva Trio, zoals het duo zich noemt. ‘Ik draag kleren die ik zelf heb uitgezocht…’ En zo verder. ‘Ik heb een stoma,’ zingt Kamps. Eén man blijft staan. ‘Heb je een stoma of begrijp je het niet?’

De rest van de voorstelling blijven de man en het ‘trio’ plaagstootjes uitwisselen. ‘Ik ben een drummer,’ zingen ze, en zowaar, weer blijft één man staan. Hij blijkt Julius te heten en mag voor de rest van de voorstelling het elektronische drumstel op het podium komen bemannen. Via zulke interacties kneden Lubach en Kamps de zaal als was in hun handen. Het publiek, dat hen toch al goed gezind is, voelt zich vereerd door al hun aandacht en juicht en klapt nog harder.

Muzikaal en tekstueel begaafd zijn de twee rasmanipulatoren ook. Hun liedjes over playing hard to get en de zwaartekracht, nota bene, verkennen absurdistische grenzen. Maar andere nummers zijn slapper. En waarom wordt Julius eerst het podium opgehesen en vervolgens volstrekt genegeerd? Te vaak verkeert het talent van het duo voor reageren, improviseren en manipuleren in nonchalance. De terugkeer op De Parade van het Monica Da Silva Trio gaat mank aan een verbindend idee.