Witold Gombrowicz (1904 – 1969) begon aan Het huwelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog en voltooide het tijdens zijn exil in Argentinië. Voor hem was dit stuk een ‘ontlading van de fantasie, een fantastische strijd met de demonen van morgen (…) het is het drama van een tijdgenoot wiens wereld is ingestort en die zijn huis in een herberg veranderd ziet en zijn bruid in een publieke vrouw.’ Ik mis in de opvoering van Tibaldus die strijd met demonen en die dramatische complexiteit.

Het huwelijk is een bizarre droom waarin een man zijn vader als koning wil zien en zijn bruid als maagd. Hij roept zichzelf uit tot dictator, wil trouwen. Daarvoor moet dan wel zijn kompaan zichzelf doden. Met dat einde begint Tibaldus hun versie van het stuk. Hendrik Van Doorn ligt als Wladzio op de grond, de andere spelers staan in een kring rondom hem en brengen een polyfoon gezang. Een mooie start. Daarna staan ze op en beginnen aan hun spel. Het hoofdpersonage heet hier niet Henrik, maar Filip, naar de prins uit het eerdere stuk van Gombrowicz –Yvonne, prinses van Bourgondië en Timeau De Keyser en zijn ploeg maken er als het ware een vervolg op. Met Yvonne kenden ze een groot succes.

Volgens Gombrowicz legt de beschaving ons een vormelijk masker op. Die culturele ‘Vorm’ zijn de normen en waarden, de stijl, de conventies, de gedragscodes in een samenleving. Het symbool voor die alles verhullende en bedekkende Vorm, noemt hij ‘smoel’ of ‘kont’, ‘de grote infernale oerkont.’ Die tonen, lijkt zijn opdracht te zijn: ‘Aangenomen dat ik geboren ben (wat niet zeker is), dan ben ik geboren om uw spel te ontmaskeren. Mijn boeken willen u niet zeggen: wees wie je bent, maar: je doet alsof je bent wie je bent.’ Woorden maken de mens en zo ook de wereld. Woorden vormen de gekunsteldheid. Je kunt die echter niet ontmaskeren, ‘want dan heb je geen gezicht meer, maar je kunt alleen verlangen dat de mens zich van zijn kunstmatigheid bewust wordt en er openlijk voor uitkomt’, zo schrijft Gombrowicz het in zijn Dagboek.

Een spel met die vorm, die oerkont, dat doen alsof en spelen dat je doet alsof, dat burleske, wist begin jaren negentig De Vereniging van Enthousiasten voor het Reële en Universele (met Dirk Van Dyck, Ryszard Turbiasz en Johan Dehollander) met hun Gombrowicz-producties zo hilarisch op de scène te zetten. Natuurlijk moet Tibaldus hun Gombrowicz niet op dezelfde manier brengen. Maar hun productie kent té weinig gelaagdheid. Het is een eendimensionaal spel, slechts af en toe spelen ze dat ze spelen. Grotesk en potsierlijk is alleen de figuur van de dronkaard: Katrien Valckenaers overtuigt in haar spelbewegingen, dictie en zang, zij is de storende factor en roept verzet en chaos op.

Maar de anderen blijven te zeer steken in een speelstijl van middelbareschooltoneel: pubers die een absurde tekst opvoeren, de meesten met een slechte zegging, en af en toe bewegen ze in een collectief patroon. Ze spelen als in een kinderspel. Als iemand een man aanwijst en zegt dat hij de moeder is, dan is hij de moeder. De ruimte is leeg, en die wordt louter suggestief gevuld. De kasten en de tafels en stoelen in de herberg worden gesticulerend uitgebeeld. De kroon is het enige attribuut. De polyfone gezangen als bezwering om grip te krijgen op de omringende chaos zijn mooi. (Zingen kunnen ze!) Er wordt niet gespeeld met spelen, het demonische ontbreekt, het absurdisme kent bijna geen humor, de grillige grimmigheid die Gombrowicz beoogde krijgt te weinig vorm.

Foto: Pieter Dumoulin