Der Besuch der alten Dame. Eine tragische Komödie (1956) van de Zwitserse auteur Friedrich Dürenmatt (1921-1990) vertelt een wrang verhaal over persoonlijke wraak, moraal en politieke economie. Het bezoek, de bewerking van dit stuk door De Roovers en Muziekensemble LÂP, reveleert verbluffende gelijkenissen met het hedendaagse discours over ‘Westerse waarden’. Toen net als nu verborg de grote moraal vooral kleine hebzucht. ‘Hoogconjunctuur voor een lijk’.

Het decor: de stad Güllen. Ooit dankte ze haar welvaart aan de hoogovenindustrie, maar na de sluiting ervan verviel ze in bittere armoede. Dat steekt de inwoners, omdat overal elders de economie bloeit. De enscenering brengt het mooi in beeld. Als bevroren, op snel heen en weer flitsende ogen na, verdragen enkele mannen de rook die een windmachine hun richting op stuurt. Tegelijk produceert het vierkoppige muziekensemble hels kabaal. Als kijker onderga je zo haast lijfelijk wat deze personages ervaren terwijl ze staren naar voorbijrazende treinen.

Robby Cleiren noteert mistroostig dat die treinen, naar Venetië, Berlijn of Zürich, ooit wel halt hielden in Güllen, maar dat niet langer doen. De ‘werdegang’ van de stad is zo meteen gegeven. Het toneelbeeld van Stef Stessel, een grote houten doos die door zware stutten overeind gehouden wordt, onderstreept ten overvloede hoe slecht de zaken ervoor staan.

Zo efficiënt als De Roovers de situatie van de stad Güllen schetsen, doen ze ook de verdere intrige uit de doeken. De mannen in het station wachten ‘die alte Dame’, Claire Zachanassian (Sara De Bosschere) op. Ze is zo rijk als de zee diep is door haar huwelijk met een overleden olietycoon, maar wel geboren en getogen in de stad, die ze als jonge vrouw verliet. Na vele decennia keert ze nu terug. Dat vervult de bevolking met hoop: haar fortuin kan de stad uit het slop trekken. Niemand in Güllen beseft echter dat zij het is die destijds de hele industrie van de stad opkocht en vervolgens ten gronde richtte. Noch denkt iemand graag terug aan de tijd dat ze nog gewoon Klara Wäscher heette en met schande beladen de stad ontvluchtte omdat ze zwanger was van het populaire gemeenteraadslid Alfred Schill (Luc Nuyens).

Schill zelf leeft in totale ontkenning. Hij herinnert zich enkel de mooie momenten met haar. Vergeten is de rechtszaak waarbij hij twee vrienden optrommelde die getuigden dat ook zij zich vergrepen aan Klara – iets waarvoor diezelfde Klara hen later gruwelijk strafte door ze te castreren, de ogen uit te steken en als slaven in te schakelen.

Bij haar aankomst in Güllen doet Claire echter wat van haar verwacht wordt: ze belooft vijf miljard. De helft voor het stadsbestuur, de helft om uit te delen onder de bevolking. Ze stelt maar één voorwaarde voor die schenking: Alfred moet terecht gesteld worden voor wat hij haar aandeed. Door zijn toedoen belandde ze immers in de prostitutie, al legde dat haar uiteindelijk dus geen windeieren. Aanvankelijk wijst de hele stad, de burgemeester (Warre Borgmans) op kop, verontwaardigd dit voorstel af. Waarop de miljardair aankondigt dat ze zal wachten.

Gelijk heeft ze, want het duurt niet lang voor de bewoners van de stad zwichten voor de lokroep van het geld. Een ware koopwoede grijpt om zich heen. Alles op de pof natuurlijk, in afwachting van het beloofde geld. Zelfs Alfreds vrouw Mathilde (Sofie Sente) doet eraan mee, alsof ze niet besefte dat ze daarmee het doodvonnis van haar man tekent. Want ooit zullen al die schulden betaald moeten worden. ‘Hoogconjunctuur voor een lijk’, zoals Claire het gevat stelt. Alfred lijkt de enige te zijn die weet waar dat zal eindigen. Toch vlucht hij niet. Waarom? Dat is de knoop van de voorstelling.

Als zelfs de humanist Robby Cleiren zijn principes laat varen is het moment rijp voor een volksraadpleging. Die wordt ingekleed als een groot spektakel rond de vraag of de bevolking gerechtigheid wil. Het onrecht dat Alfred zo aangedaan wordt verzwindt compleet in het spektakel dat uiteraard – hoe kan het anders – een daverend ja oplevert. De Roovers betrekken het publiek slim in dit moment waarop de maskers vallen. Burgemeester Borgmans laat alle pers verwijderen en komt dan zelf de zaal in om alle uitgangen af te sluiten. Op dat moment wordt Alfred voor de ogen van het publiek omgebracht. Dat publiek is vanaf nu dus medeplichtig.

Het is een probaat middel om tastbaar te maken dat deze lynchpartij – want dat is het – een nieuwe schuld creëert. De nieuwe welvaart gaat ten koste van een slecht geweten, ondanks alle mooie ideologische frasen die de wond omzwachtelen. Waarom zou Klara/Claire immers haar gram mogen halen als dat ten koste gaat van nog groter onrecht? Komt ze daar enkel door haar immense fortuin mee weg? Zijn haar motieven trouwens zo nobel als ze na de moord verzaligd uitroept dat ze haar ‘zwarte panter’ – zoals ze de onfortuinlijke Alfred ooit noemde – eindelijk terug heeft?

Je kan er nog lang over piekeren, net zoals je nog lang kan peinzen over de gelijkenissen tussen dit stuk en de nieuwe wereldorde van sterke, en puissant rijke mannen die zich vandaag aandient. Maar de kans dat je dat doet is niet zo groot. De voortvarendheid waarmee De Roovers dit stuk vertellen heeft immers een groot nadeel. Dit verhaal heeft, door de onwaarschijnlijke plotwendingen, sowieso al iets van een sprookje of een parabel. Een poppenkast met de personages als stukken in een schaakspel waarvan de afloop al bij voorbaat gekend is.

De enige figuren die daaraan ontsnappen zijn Klara en Alfred. De evolutie van Alfred is immers opmerkelijk. Hij begrijpt als eerste waar het duivelse plan van Claire toe zal leiden, maar als hij de kans krijgt besluit hij toch niet te vluchten. Hij neemt de schuld op zich en ‘redt’ zo ook de stad en zijn bewoners. Al zadelt hij ze daardoor wel met een nog grotere gewetenslast op. Alfred wordt zo een soort Christus, of toch een perverse variant erop.

Alfred is echter ook de enige die geen psychologie van bordkarton heeft. Daardoor is hij, samen met Claire, het enige personage dat je kan dwingen om je de vraag te stellen wat je zelf zou doen in een situatie als de zijne – als geile jongeman of als tot inkeer gekomen slachtoffer. Dat gebeurt echter nauwelijks, omdat de regie vooral inzet op een razendsnelle ontwikkeling van de intrige. Ze pakt je in snelheid.

Meer zelfs: de voorstelling is een voortdurend spektakel van komische vondsten, zoals stuntelige verkleedpartijen van Bert Haelvoet en Michel Vergauwen of een geinig turnevenement ter ere van Claire. De muzikanten dragen het hunne bij tot het spektakel met vaak ironische accenten, zoals het deuntje van ‘Die Lustige Wittwe’ van Lehar. De grappen werken overigens niet altijd. Het verschil in komisch talent tussen een Warre Borgmans, die zijn personage raak typeert, en een Michel Vergauwen, die houterigheid als enige troef uitspeelt, is zo groot dat de eenheid zoek raakt.

Zo vergeet je al op het ogenblik dat je het beseft hoe dramatisch de gebeurtenissen werkelijk zijn. De Alfred van Luc Nuyens biedt geen tegengewicht voor dat soort podiumgeweld. Dat is jammer. Natuurlijk gaat het er in de werkelijkheid net zo vaak even brutaal aan toe, verdringt spektakel elke dag weer de vragen die er werkelijk toe doen. Maar als er nu één plek is waar je de wilde gang van de wereld een halt kan toeroepen, dan toch wel het theater? Het bezoek valt zo tussen twee stoelen. Het actualiseert het stuk van Dürenmatt accuraat door de intelligente dramaturgische lezing van Bram De Sutter, maar gaat daarna zo op in de zottigheid die daaruit volgt dat die lezing weer uit beeld verdwijnt.

Foto: Stef Stessel