Kiezen voor God of voor de mens? Waarom je volledig overgeven aan een God? Een pastoor van vijf parochies wil afscheid nemen van God. De mens telt. De lichamelijke mens. Een vrouw. Maar wat als een (ex-)geloofsgenoot van haar een terrorist is? Kan er dan vergeving bestaan?

Verleden jaar speelde Tom Jansen (1945) op Theater aan Zee zijn monoloog Datumloze dagen van Jeroen Brouwers. Dat was een voorstelling die overrompelde, door de schitterende tekst, en door de manier waarop Tom Jansen ingeleefd het verhaal vertelde. Datumloze dagen was al een ouder stuk, nu schreven Elvis Peeters en zijn partner Nicole Van Bael een nieuwe monoloog voor hem. De titel De herder en de garagist klinkt al intrigerend, de tekst is het helemaal. Krachtig, helder, sober qua taal, zonder opsmuk , zonder katholieke bombast.

De opbouw is als een ritueel, ontdaan van zijn versieringen, ontdaan van zijn repetitieve elementen. De bezwering, de poging om het lot te overwinnen, wordt sterker, puur door de zinnen, de woorden en door de zeggingskracht van Tom Jansen. Zoals verleden jaar in het stuk van Brouwers weet Tom Jansen als geen ander ook nu de indringendheid van het stuk van Elvis Peeters op het publiek over te brengen. Je hangt aan zijn lippen. De tekstonvastheid (in de premièrereeks) stoort niet. De kwetsbaarheid van het in zichzelf dolende personage staat centraal.

Daar zit hij, in zijn witte hemd en grijze broek, aan een tafeltje. Zeven panelen staan achter hem opgesteld. Een paar met beelden van kruisen. Er is een kinderlijk kruisje gemaakt van kleurgaren. Garen zien we ook op de andere panelen: één met één draad, het andere met een paar draden, en het derde met kartonnetjes met opgerold garen. Twee dikke kaarsen branden opzij. De panelen verdwijnen tegen het einde in projecties van wolken en kleuren. De kruisen vervagen. Zo is het goed.
De pastoor worstelt vooral met de biecht, en met het element vergiffenis. Hij vindt dat hij een verkrachter niet de absolutie kan geven. De pastoor worstelt met God, met zichzelf, met zijn geloof, met zijn herderschap voor een steeds kleiner wordende groep gelovigen. Maar het beroep van pastoor ligt hem wel. “Je hoeft geen gelovige te zijn om andermans geloof te onderhouden. Zoals een garagist geen rijbewijs hoeft te hebben.” Hij zal met zijn vakmanschap er wel voor zorgen dat de mensen veilig op weg kunnen naar de hemel, de hel, het vagevuur. Geloof, hoop en liefde. Maar wat als iemand hem vraagt zijn andere wang aan te bieden?

Tom Jansen vertelt, ingetogen, hij ís de dolende herder op de scène. Hij zit, staat soms op, doorkruist even de ruimte, drinkt een glas water, geeft soms even lucht aan zijn wanhoop, zijn twijfels, hij vertelt zijn verhaal. Zijn afscheid van God, ingegeven door de ontmoeting met zijn poetsvrouw met hoofddoek, over de god van haar en van hem, over de liefde met haar, over de vluchteling die hij in huis opneemt, over diens biecht. Zijn woorden gaan af en toe over in muziek, in fragmenten uit Petite Messe Solennelle van Rossini, uit Allegri’s Miserere, uit muziek van Kurtág, en op het einde van Coltrane. Gepaste overgangen die rust geven om even de heftige inhoud van de kalme woorden te laten bezinken.
Je verlaat het zaaltje opgetogen, omdat je weer zo’n mooi verhaal in zo’n mooi spel heb mogen meemaken.