‘Kijk naar het kleine en zie het grote.’ Fuad Hassen citeert het niet voor niets in zijn tweede avondvullende programma onder regie van Wimie Wilhelm. Het is zijn grootste kracht. Via kleine observaties kaart hij in Held grote thema’s aan.

Wanneer het persoonlijke politiek wordt, zoals bij Fuad Hassen het geval is, heb je cabaret-technisch gezien goud in handen. Zijn vlucht uit Eritrea als vijfjarige vormt de rode draad van zijn voorstelling. Omwille van de humor heeft hij als startende comedian zijn biografie op zijn website wat verfraaid, wat overgenomen werd door verschillende media. Deze kleine geschiedvervalsing zet hij nu deels recht door het echte verhaal te vertellen. Al blijven de hele voorstelling verzonnen en waargebeurde verhalen door elkaar heen lopen.

In een sober decor met alleen een grote comfortabele stoel en een kamerplant vertelt hij zijn verhalen. Soms met een dubbele bodem, zoals een verhaal over een Soedanese bedelaar die ontdekt wordt door een Europeaan en weggehaald uit Soedan om ergens anders professor in de filosofie te worden. Of de toespraak van Shaka Zulu aan zijn krijgers, met de stem van Wilders, en een korte verwijzing naar hoe Nederlands het is om je eigen geschiedenis te herschrijven.

In dergelijke verhalen passeren elementen van kolonialisme, fake news en xenofobie de revue, maar nergens hoeft iemand zich geconfronteerd te voelen. Hassen blijft smaakvol, charmant en zonder verwijten. Hij heeft zelfs al snel de lachers op zijn hand. Het blijft wonderlijk hoe Nederlandse gewoonten, slecht of niet, zo veel grappiger zijn uit de mond van iemand met een andere nationaliteit. Een nationalistische trots ontwaakt: zo doen wij dat hier blijkbaar, wat leuk.

Wat Hassen zelf vindt van deze onderwerpen blijft onduidelijk. Zonde. Zijn korte opmerkingen over het Nederlandse koloniale verleden voelen onschuldig, maar zijn het natuurlijk niet. Hij vertelt het verhaal over zijn vlucht, maar laat het ook daarbij. De noodzaak is voelbaar, maar het schuurt nergens. Met wat meer lef kunnen die verhalen nog aan zeggingskracht winnen, zoals in zijn krachtige opening waarin we zijn achternaam moeten uitspreken op Eritrese wijze. Een beetje spannend mag het best zijn.

Bij Hassen ligt de nadruk op het verhaal en niet op de grap. Hij neemt de tijd om een grap op te bouwen. Dat geeft rust. Het wekt interesse. Hij staat al minutenlang een denkbeeldige appel vast te houden, als het onverwachts een seksuele lading krijgt. Dan komt de grap dankzij die extra minuten net wat lekkerder binnen. Een enkele keer is het echter langdradig. Hoe Hassen precies in een antiekboekwinkeltje in ‘s-Hertogenbosch terechtkomt, is onnodig ingewikkeld. Soms is het flauw, bijvoorbeeld wanneer hij uitspeelt hoe hij zijn televisie aan zijn buurman weggeeft om de uitdrukking ‘er valt een last van je schouders’ letterlijk te maken.

Behalve verhalen vertellen blijkt Hassen ook heel aardig te pantomimen en overtuigende, kritisch gekozen typetjes neer te zetten. Daarmee brengt hij de broodnodige afwisseling in de voorstelling. Het theaterlicht draagt daar ook aan bij, al doet dat soms wat onrustig aan. Midden in verhalen wordt het soms feller, dan weer zachter. Dat schept verwachtingen die niet worden ingelost, of het loopt op de zaken vooruit. Daar staat het uitstekende lichtgebruik tijdens de Facebookstalk van zijn voormalige vriendin dan wel weer tegenover. En Hassen mag dan beweren dat katten saaie beesten zijn, de dansende plant – een weergave van stiekeme kattencapriolen – is een van de hoogtepunten van de avond.

Foto: Eva van Leeuwen