‘Kent u dat?’ ‘Heeft u hier weleens van gehoord?’ Het publiek blijft nagenoeg stil terwijl Herman Haan (Ruurt de Maesschalck) vol enthousiasme vertelt over de Dogon en de Tellem, Afrikaanse volkeren die hem fascineerden. Hij zit in een vliegtuigstoel, af en toe komt een stewardes een drankje brengen, en hij spreekt het publiek aan alsof zij de passagiers zijn die naast hem zitten op zijn zoveelste vlucht van Mali naar Nederland.

Heimwee naar Afrika speelt zich af in de jaren ’60, toen Herman Haan een succesvolle architect was. Zijn gebouwen waren sterk geïnspireerd door de Malinese Dogon, bijvoorbeeld door de prioriteit te geven aan grote, open woonkamers voor ontmoeting, tegenover kleine en simpele slaapkamers met bedden dichtbij de aarde. Vanaf jonge leeftijd reisde hij bijna iedere winter naar Mali om daar onderzoek te doen naar de Dogon en het uitgestorven Tellemvolk, mogelijk de voorvaderen van de Dogon. Maar niet alleen de expedities trekken hem steeds weer terug naar Mali. Haan voelt zich vooral thuis bij de Dogon, in Afrika kan hij ademen.

Niet alleen vertelt hij vol bewondering over de Dogon, maar ook over zijn vrouw Hansje spreekt hij met een twinkeling in zijn ogen. Zij is net zo avontuurlijk als hij en kwam na de oorlog vanuit Duitsland naar Nederland, op zoek naar avontuur. Of er nog een andere reden achter haar vertrek uit Duitsland zat, heeft hij haar nooit gevraagd. Zelf heeft hij immers ook een oorlogsverleden waar hij liever niet over praat.

De Maesschalck vertelt prettig en maakt van Haan geloofwaardig een sympathieke, gepassioneerde man. Hij staat positief in het leven. Laconiek vertelt hij dat hij tijdens één van zijn reizen in levensgevaar is geweest, en noemt hij af en toe zijn malaria-aanvallen alsof het om verkoudheden gaat. Tegen het einde van de vlucht raakt hij echter in paniek en onthult hij de ware reden van zijn terugreis naar Nederland: Hansje zou in levensgevaar zijn. Hij heeft geen contact met haar gehad (internet of mobiele telefoon waren er uiteraard nog niet, en briefpost vanuit Mali kon een half jaar duren), maar hij voelde dat er iets mis was en een ritueel van het Dogonvolk bevestigde dit.

De manier waarop Haan over de Dogon praat, ligt op het randje van verheerlijking. Zo vindt hij de Dogonvrouwen veel verder ontwikkeld en zelfstandiger dan Nederlandse vrouwen, maar noemt hij later tussen neus en lippen door dat enkel de mannen recht hebben op een begrafenisritueel. Het is interessant, gezien het tijdsbeeld en zijn westerse perspectief, hoeveel respect hij heeft voor een volk dat veel primitiever leeft dan hij. ‘We kunnen veel van ze leren’, herhaalt hij. Maar behalve de waarden van de Dogon die hij naar Nederland meeneemt, neemt hij ook een grote verzameling aan archeologische vondsten mee en bouwt hij een museum om deze tentoon te stellen in Parijs. Zijn respect voor het volk lijkt dus wel degelijk samen te gaan met een eurocentrisch denken, hoewel de tekst van Mirjam Koen daar niet veel expliciete nadruk op legt. Het was zeker interessant geweest als de voorstelling dit meer aan de kaak had gesteld, maar ook in deze vorm is Heimwee naar Afrika een geslaagde korte voorstelling. Koen heeft een bijzonder verhaal gevonden over een opmerkelijk, vergeten figuur uit onze geschiedenis en Maesschalck vertolkt hem met veel zichtbaar plezier en vakkundigheid.

Foto: Els van der Jagt