Net als in Ons vertrouwen is nergens op gebaseerd (2013) en Kissinger (2017), staat schrijver en theatermaker Bo Tarenskeen in Heidegger zelf op het toneel, in een stuk over andermans leven, werken, denken en schrijven.

Als een zachtaardige dompteur laat hij verschillende materialen en perspectieven tevoorschijn springen en speelt daarbij met zijn eigen positie als schrijver en verteller. Schijnbaar moeiteloos verbindt hij filosofische vragen met biografische en historische kwesties.

Heidegger is een hoogstpersoonlijke montage van doorleefde en belichaamde ideeën. Fotograaf Roosmarijn Pallandt maakte geprojecteerde zwart-wit beelden, die door de voorstelling heen prachtig voor diepte en contrapunt zorgen, maar ook een eigen verhaal vertellen.

Aarzelend begint Tarenskeen aan zijn voorstelling. Op kousenvoeten doet hij zijn toeschouwers een redelijk onbepaald voorstel. Gaat hij als schrijver het toneel op, of wordt hij acteur? Vertelt hij over Heidegger of gaat hij hem, de superfilosoof waarvan iedere kloot weet dat ‘ie fout zat, ook echt spelen?

Heidegger was ook een groot schrijver, die als geen ander de subtiele ruimte tussen de dingen en hun beweeglijkheid heeft verwoord. Tarenskeen doet het de beroemde fenomenoloog na en blijft de hele voorstelling behendig balanceren tussen de vele mogelijke schakeringen van definities en oordelen.

Een Teleac-cursus Heidegger zou je kunnen zeggen, al klinkt dat wat oneerbiedig. Tarenskeen brengt in Heidegger kenners en leken samen in een poging om zijn ingangen in het immense, complexe en omstreden oeuvre van de even beroemde als beruchte filosoof te markeren. Niet om zijn beheersing van de stof te tonen of een moreel oordeel te vellen, maar om de relevantie van een aantal zaken tastbaar en navolgbaar te maken.

Vriendschap lijkt daarom niet voor niets het eerste dat Tarenskeen te berde brengt. Als een toeschouwer die het toneel opstapt of een lezer die schrijver wordt, benadert hij Heideggers geniale blindheid als vriend en collega. Zo iemand met wie het bespiegelen een persoonlijke draai kan krijgen en kritisch mag zijn, voorbij academische protocollen.

Zodra Tarenskeen het woord neemt, raak je als toeschouwer enigzins op drift. Hij acteert niet echt, maar de conceptuele scepsis en spitsvondigheden van de gemiddelde lecture performance laat hij evenzeer achterwege. In plaats daarvan geeft hij zich over aan een licht meanderend gesprek met zichzelf, waarin hij met regelmaat het publiek betrekt of zelfs direct aanspreekt. Op andere momenten verdwijnt hij weer bijna in een rol.

Hele kleine bewegingen, zowel in de tekst als in zijn loopjes op het kleine stukje podium dat is overgelaten tussen de eerste rij en het inmense videoscherm, maken een koor van stemmen los van Heidegger, zijn vrienden en andere tijdgenoten, van schrijvers en lezers, van vragenstellers op zoek naar antwoorden. Tel daarbij de beelden van Pallandt op, die een eigen timing hebben en perfect aansluiten, maar ook een hele nieuwe wereld openen, en het mag een wonder heten dat Heidegger niet op een pandemonium uitloopt.

Met zijn aanstekelijke lichtheid, die je zelden tegenkomt bij Heidegger-aficionado’s, creëert Tarenskeen een wonderbaarlijk lichte en open ruimte. Taal en spreken, je verhouden tot het al en de geworpenheid daarvan, vallen en samenvallen, nabijheid en afstand, werkelijkheid en taal, wonen en bouwen of nomade zijn: veel thema’s van Heidegger zijn bekend.

Tarenskeen eigent ze zich toe en geeft ze nadrukkelijk een eigen wending mee. Soms betekent het dat hij ‘voorbij’ Heidegger denkt, soms gaat hij juist met de filosoof in discussie. Soms plaagt hij de filosoof om zijn dubbelzinnigheid: ‘ik wil het liefst zo onpersoonlijk mogelijk blijven’ klinkt buitengewoon onzinnig uit de mond van een gepassioneerde filosoof van de ervaring. Soms zoekt hij naar verklaringen voor diens onvergefelijke heulen met de Nazi’s.

Terwijl Tarenskeen zorgvuldig ieder cliché uit de ‘holocaust-industrie’ vermijdt en eigenlijk alleen naar het inter- en het postbellum verwijst, permitteert hij zich hier en daar wat kleine verwijzingen. Die zetten als kiezelstenen het herinneringsapparaat in beweging. Zo is er bijvoorbeeld het dedain waarmee door de heren filosofen over het ‘gepeupel’ wordt gesproken en nog erger, ‘de elite van dat gepeupel’.

Vanuit een imaginair gesprek over relatief abstracte grootheden die desalniettemin heel direct op het leven betrekking hebben, word ik ineens even op en neer gestuurd tussen oude tijden en ‘de onze’. Het Amerikaanse verkiezingsdebacle, met Trump én Clinton als onmogelijke leiders, vliegt voorbij.

Vaak zit er ook echte lol in de tekst, maar Tarenskeen speelt die voorzichtig uit. Zo stelt hij zichzelf voor als mislukte Joodse theoloog, maar noemt verder niemand bij naam. Zijn ‘lichte’ omgang met de dingen laat toeschouwers ook vrij om zonder kennis van de filosofiegeschiedenis mee te bewegen van scène naar scène.

De projecties van Roosmarijn Pallandt zijn bijna altijd overweldigend en terughoudend tegelijk. Naast natuurschoon en dito geweld, speelt ze ook met een combinatie van oude foto’s en eigen werk. Zelden of nooit komt er een mens in beeld, laat staan dat er archiefmateriaal van Heidegger en co. wordt ingezet.

Bewegend tussen details en textuur, het frame en de kaders, ontwikkelen de zwart-witbeelden zich van een even aantrekkelijk als verontrustend behang tot uitdrukkelijke, haast persoonlijke gestes. Het is Pallandt ook die Sumba inbrengt, een eiland tussen Bali en Timor in, dat door Tarenskeen wordt gebruikt als tegenhanger, dan wel complement van het Duitse denken van het al.

Pallandt en Tarenskeen hebben een mooi ritme gevonden voor het wisselen tussen en het over elkaar leggen van tekst en beeld. Intuïtie en associatie, zintuigelijkheid en verbeelding gaan samen met concrete vragen en heldere standpunten. Toch staan die laatste dingen niet centraal. Ze zijn slechts kaders, zoals je ook zou kunnen zeggen dat Heidegger slechts materiaal is, om verder te denken en te vragen.

Foto: Roosmarijn Pallandt