Een jonge vrouw gevangen in verveling, omringd door mannen die haar aan haar lot overlaten: dat was in 1890 de strekking van het sociale drama Hedda Gabler van de Noor Henrik Ibsen. In recente opvoeringen is Hedda niet zozeer een gevangene als wel een verwend nest, een vrouw die zich wíl vervelen uit levensmoeheid en daaraan een griezelige vorm van plezier ontleent. Alleen al haar stuurse spel met pistolen, afkomstig van haar vader, een generaal, duidt hierop. Bij het Antwerpse Toneelhuis zijn de twee pistolen zilver-glanzend. Als een dreigend symbool blijven ze net zichtbaar onder een gordijn verborgen.

In gangbare ensceneringen is Hedda een pretlievende vrouw die leeft in de verkeerde tijd, in een verkeerde klasse. Haar maatstaven zijn luxe en weelde, schitter en paardrijden, feesten en spanning. Regisseur Bert Meuleman bouwt zijn Hedda Gabler statisch op. Twee grote vensters links en rechts, waarin witte gordijnen zacht waaien, omsluiten een speelvloer met een ondiep zwembad. Hoge betonnen muren rijzen grijs en verstikkend op.

Elk van de spelers maakt zijn of haar entree vanuit een streng voorgeschreven hoek, zonder enige variatie. Rechter en familievriend Brack (Han Kerckhoffs) komt op van uiterst links; de moederlijke vrouwenfiguur van Thea (Laurence Roothooft) juist uiterst rechts. Hedda’s echtgenoot, de saaie historicus Tesman (Willy Thomas) ongeveer in het midden en de geniale Lövberg (Lukas Smolders) weer rechts van het midden. Alleen Hedda bespeelt de gehele toneelvloer.

Die cerebrale strakheid ontaardt op den duur in een mathematische choreografie. Een verrassend moment komt wanneer Lövberg pardoes in de waterpartij stapt en doet alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Ariane van Vliet vertolkt de moeilijke rol van Hedda Gabler. Moeilijk, omdat ze illustere voorgangsters heeft van wie Halina Reijn recent nog in ieders geheugen gegrift staat met Ivo van Hove als regisseur. En vooral moeilijk omdat de hedendaagse regieopvatting van Hedda als welbewust zich vervelende vrouw haaks staat op Ibsens intentie van Hedda een lijdende vrouw te maken die in haar passiviteit niet in staat is het lot in eigen hand te nemen. Regisseur Meuleman ziet zich, aldus zijn visie, geconfronteerd met een ‘burgerlijk toneelstuk’, maar dat is in feite een verkeerde optiek. Hedda Gabler is geen burgerlijke vrouw in een burgerlijke entourage, ze ontketent geleidelijk vernielzuchtige trekken die uiteindelijk tot een fatale afloop leiden.

Het statische van de enscenering schuilt ook in de behandeling van de karakters. Geen van de personages toont ontwikkeling. Extreem in zijn goeiige sulligheid, zijn onderdanig optimisme, zijn wereldvreemde fantasieloosheid, is Smolders als Tesman. Aanvankelijk keek ik vreemd aan tegen zoveel serviele ootmoed, maar geleidelijk is het briljant wat Smolders doet. Hij probeert te redderen om zijn Hedda maar te behagen, maar bezigt ondertussen de grootste enormiteiten. Toch is hij innemend. Han Kerckhoffs als huisvriend Brack speelt een vileine rol, sympathiek, ook innemend, maar hij toont helemaal aan het slot gelukkig duivelse trekken. De geniale alcoholist Lövborg krijgt van Smolders toch ook teveel serviliteit mee, zodat de mannenrollen enigszins door elkaar gaan lopen. In contrast tot de demonische Hedda staat de trouwe, secretaresseachtige Thea. Meuleman regisseert Laurence Roothooft wel erg ondergeschikt.

Hiermee creëert hij met deze Hedda een vervreemdende voorstelling, waarin de personages al te lijdzame, onderhorige figuranten lijken in de wereld van de titelheldin. Dat is een verregaande keuze die het drama verdoezelt en het accent legt op de leeg-lichtzinnige Hedda.

Ariane van Vliet draagt de hele voorstelling een ruimvallend, wit hemd. Meestentijd blootsvoets, af en toe met hoge hakken van beide schoenen. Ze is welbewust nauwelijks geschminkt, zodat ze niet de ravissante, alle aandacht trekkende vrouw is die het middelpunt zoekt maar eerder een fladderende verschijning die van de regie niet de dwingende aanwezigheid krijgt die ze moet hebben. Dat is jammer. Hierdoor is deze Hedda Gabler eerder een cerebrale exercitie dan een meeslepend dramatisch verhaal over het besef van nutteloosheid. Mooi en sterk uitgewerkt is het thema van de zwangerschap. De lacherig-verlegen Tesman zinspeelt voortdurend op Hedda’s zwangerschap, waarop zij woedend reageert.

Zoals altijd bij Ibsen is de plot ijzersterk met tal van zijlijnen. De geniale Lövborg is eerder met Hedda getrouwd geweest, maar als huwelijkspartner is zijn gedrag onmogelijk. Ondertussen heeft hij aan Thea een manuscript van wereldbetekenis gedicteerd. Tesman vervalt in jaloezie; dát had hij willen schrijven. Wanneer Lövborg het manuscript verliest, komt het in Hedda’s handen terecht. Zij verbrandt het, uit wraak jegens Thea. Deze scène is een van de meest aangrijpende. In deze enscenering licht het water van het zwembad rood op; een schitterend beeld. Brandend water. Vuur dat uit een zwembad slaat. Maar alleen de bezoekers van de Amsterdamse Stadsschouwburg die op het eerste of tweede balkon zaten konden dit beeld aanschouwen. Door de veel te hoge, opstaande rand van bühne en vijver ontging deze scène de toeschouwers in de zaal geheel. Ze zagen alleen de rand. Dat is in de opbouw van het decor wel een ernstige omissie.

Ibsen is de laatste jaren gelukkig weer in. De jonge regisseur Liliane Brakema deed recent een prachtige De wilde eend en Maren Bjørseth deed ook De wilde eend én Een poppenhuis. Dat waren naar vorm en speelstijl radicale voorstellingen. Hiermee verbleekt de regie van Bart Meuleman enigszins: hoewel hij spelers tot zijn beschikking heeft die perfect aan zijn visie voldoen, verwacht de toeschouwer van een Hedda Gabler anno 2016 toch meer. En dan noem ik nog niet de fameuze Hedda Gabler van Frans Strijards bij Art& Pro waaraan Han Kerckhoffs meedeed, als tante Julia. Dat was in 1990. Ook de bemoeienissen van vertaler en regisseur Karst Woudstra met Ibsens werk hebben door de jaren heen een diepe, beklemmende indruk achtergelaten. Helaas kan deze regie zich niet in dit rijtje scharen. Daartoe is ze te weinig bewogen, te weinig gedurfd.

Foto: Kurt Van der Elst