Het zijn maar eenvoudige middelen die het gezelschap Dialogos gebruikt in zijn huiveringwekkend mooie versie van Euripides’ Hecuba.

De Kroatische musicologe en zangeres Katarina Livljanić speelt de Trojaanse koningin Hecuba met alleen een paar waardige handgebaren, een gedistingeerd versierde zwarte toga en verder alleen ingehouden, maar indringende zang en tekstvoordracht.

Twee wat oudere mannelijke acteurs spelen Agamemnon en Odysseus koel, maar niet helemaal onbewogen, als hoge militairen die met respect maar toch professioneel komen beslissen over leven en dood van hun belangrijkste krijgsgevangenen, de overlevende leden van de Trojaanse koninklijke familie.

De derde acteur, Francisco Mañalich, vertolkt drie rollen. Hij is Polyxena, Hecuba’s dochter die door Odysseus zal worden gedood op het graf van Achilles, omdat Polyxena’s broer Paris Achilles heeft gedood. Daarnaast speelt Mañalich de geest van Hecuba’s jongste zoon Polydorus, die voor haar verschijnt om mee te delen dat hij door zijn eigen zwager Polymnestor is vermoord. Na de val van Troje had Hecuba deze Polymnestor haar enig overgebleven zoon toevertrouwd. Ten slotte speelt Mañalich Polymnestor, die, nadat Agamemnon daar toestemming voor heeft gegeven, door Hecuba samen met zijn twee jonge zoons in een val wordt gelokt en gedood.

En al die ellende voor iedereen in haar eigen familie – maar ook zovele andere families, zoals Hecuba verzucht – als gevolg van die ene dag ooit waarop haar zoon Paris die ene verkeerde beslissing nam, namelijk er vandoor gaan met Helena. Na een ellenlange oorlog is Troje uiteindelijk platgebrand. Maar de goden vinden blijkbaar dat er nog niet genoeg ellende is geweest.

In de tekst valt weer eens op hoe Griekse tragedies – zoals ook Trojaanse Vrouwen en Andromache van Euripides en De Perzen van Aeschylos – zo prachtig ook compassie met het leed van de overwonnenen hebben. Kom daar maar eens om in het Oude en ook het Nieuwe Testament. In de versie van muziektheaterensemble Dialogos wordt dat breed uitgemeten. Katarina Livljanić geeft Hecuba’s klaagzang over de ondergang van Troje ruim baan, zozeer dat zelfs de ‘bureaucraat’ Odysseus is aangedaan. Mañalich speelt aangrijpend Polyxena’s weg naar haar dood, en toont zowel het leed van de geest van de vermoorde Polydoros, die nog één keer zijn moeder wil zien, als van Polydoros’ moordenaar Polymnestor, als zijn zoons worden gedood. Doordat het telkens dezelfde speler is ontstaat er een soort universeel beeld van het oorlogsleed.

Livljanić en de anderen spreken en zingen in het Kroatisch. Alleen Mañalich, zelf van Chileense komaf, doet al zijn rollen in het Italiaans. De gehanteerde versie van Euripides’ tekst is via een four-hand-shake tot ons gekomen, eerst via de vertaling naar het Latijn van Erasmus, vervolgens vertalingen in de loop van de zestiende eeuw uit het Latijn naar het Kroatisch door Marin Držić in Dubrovnik en naar het Italiaans door Lodovico Dolce in Venetië (Dubrovnik en Venetië liggen niet zo ver van elkaar en er was intensieve culturele uitwisseling). De Italiaanse componist Claudio Merulo schreef vervolgens muziek voor Venetiaanse opvoeringen van Dolce’s tekst.

De door de anderen vertolkte muziek is gebaseerd op folklore-tradities die in Kroatië voortleven. Terwijl men in Italië het idee had dat men met de barokopera het Griekse drama nieuw leven inblies, staan die Kroatische tradities misschien op een bepaalde manier nog wel dichterbij de antieke tradities in de zuidelijkere Balkan, of in elk geval kunnen ze er een indruk van geven.

Voor de koorzangen uit Euripides’ tekst staat ook een werkelijk koor op het toneel, zangers uit de kantaduri-traditie, een vorm van meerstemmig zingen op oude verhalende teksten uit de Balkan, waarbij van de in dit geval vijf zangers er twee of drie meerstemmig langgerekte grondtonen aanhouden terwijl de anderen hun melodielijnen zingen. Dat leidt geregeld tot scherpe dissonanten, en misschien niet toevallig vaak net als er doden vallen of leed wordt bezongen.

Daarnaast zijn er een vedelspeler, die ook de Kroatische lirica bespeelt, en een fluitist, die tijdens de scène met de moord op Polyxena een dubbelfluit bespeelt waarmee ook hij ijselijke dissonanten produceert. En Polyxena/Polydoros/Polymnestor Francisco Mañalich bespeelt terwijl hij zingt ook geregeld een viola da gamba en brengt de voorstelling zo nog dichter bij een mogelijk idee van de oorspronkelijke troubadour-tradities.

Zo’n reconstructie kan academisch worden, of larmoyant, maar bij Dialogos overtuigt alles. Misschien komt dat doordat de uitvoerenden allemaal precies weten wat ze doen, met een soort Brechtiaanse half-inleving, half-vervreemding die de tekst zelf en de personages helder over het voetlicht brengen, in combinatie met het door elkaar gebruiken van twee talen en muziekstijlen.

Het is overigens niet per se Dialogos’ bedoeling om te reconstrueren. In een essay dat bij de voorstelling werd uitgedeeld, ‘Op zoek naar de niet écht verloren tijd’, beschrijft Katarina dat het van net zo veel belang is om te ervaren wat nu nog is overgebleven van voorbije tradities, omdat die, tijdsbestendig gebleken, misschien nog meer over universele beginselen vertellen dan pogingen tot puur historische reconstructies.

Dialogos voert Hecuba op met simpele, effectieve middelen. De hoofdspelers dragen eenvoudige, stijlvolle toga-gewaden en als  Mañalich Polyxena speelt wordt hij vrouw door een eenvoudige met kant omrande hoofddoek op te doen zoals Griekse vrouwen die heden ten dage nog dragen. De koorzangers en de instrumentalisten dragen eenvoudig zwarte pakken. Er zijn geen toneelattributen en alles wordt gespeeld tegen de houten achterwand van de Hertz-zaal van TivoliVredenburg. Alle nadruk ligt op de expressie en op de schildering van het oorlogsleed, de eindeloze keten van geweld, en op de boodschap van Euripides’ tekst over Hecuba die als vrouw slachtoffer is, maar zich verzet en besluit het heft in eigen hand te nemen. Zonder zelfs maar een woord in de overgeleverde tekst te veranderen laat Diologos een feministische en pacifistische Hecuba zien die in het nu thuis is.

Toevallig of niet, toevallig speelde na deze voorstelling op het Utrechtse festival voor Oude Muziek een van de werken van een volgende grootmeester van de Venetiaanse muziekcultuur, Monteverdi’s Maria Vespers, helemaal doordrenkt van de Christelijke cultuur. Een van de eerste teksten die daarin langskomt is het Dixit Dominus, Psalm 110, met aan het begin al de woorden: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, Ik maak van je vijanden een bank voor je voeten.’ In deze teksten in naam van het Christendom is het één en al overwinnen, onderwerpen. Hoe anders dan Euripides’ aandacht voor het leed van alle oorlogsslachtoffers, die gelukkig in ongeveer dezelfde tijd, onder meer via Erasmus, Dolce en Držić terugsijpelden in de Europese cultuur.

Foto: Melle Meivogel