Op de witte speelvloer staat linksvoor een zandkasteel, helemaal rechts de verzameling zinken teilen en emmers waarmee het is gebouwd. Er is een achterwand van witte lakens die met vijf touwen losjes omhoog gehouden wordt. Alles baadt in een zonnig licht. De duinen van Katwijk op de dag dat dit verhaal begint, de dag dat Greetje bijna door een gevaarlijke onderstroom wordt meegesleurd.

Greetje staat al op de vloer, in tweevoud, en zingt een opgewekt duet met zichzelf. In Madeleine Matzers bewerking van Lisette Lewins roman Hart van prikkeldraad, verbeelden Fokka Deelen en Wendell Jaspers samen haar verhaal. Nu eens als verteller, dan als speler; soms als Greetje, soms als een van de andere personages die haar omringen. Ze nemen de vertelling op onnadrukkelijke, natuurlijke wijze van elkaar over en hun modus verandert even organisch van ingeleefd naar afstandelijk en soms ook naar ironisch. Wanneer Fokka vertelt hoe ‘haar’ Duitse officier er bij hun eerste ontmoeting uitzag zien we Wendell bij elke zin tot komisch effect overdreven een stukje verder transformeren. Tot ze er net zo rood en opgeblazen bijhangt als hij in haar herinnering.

Wanneer na de eerste lange scène de achterwand valt, blijkt dat vormgever Maarten Baas ook verder eenzelfde tweedeling in zijn toneelbeeld geeft. Links staan drie bedden van schuimrubber en een staande schemerlamp, rechts een in glimmend zink uitgevoerde blauwdruk van dat bijna realistische beeld: drie langwerpige kisten en een megafoon op standaard. Alsof de bedden en de lamp uit deze zinken mallen zijn gemaakt, zoals het zandkasteel gemaakt is met de emmers.

Het vertelt ons iets over de manier waarop Greetje haar leven vormgeeft. Zoals ieder jong mens heeft zij de behoefte om haar eigen leven op te bouwen, los van de kille en strenge wereld die ze kent. Maar wat kun je bouwen als de mallen die je tot je beschikking hebt, je eerdere ervaringen, de volwassenen om je heen, maar beperkt zijn? Greetje wil bovenal gezien worden, gekend en geliefd, maar heeft door gebrek aan ervaring geen idee hoe dat moet voelen. Dus stuurt ze zichzelf zonder kompas richting de eerste kans die zich voordoet. En gaat ze stap voor stap verder op het pad dat ze kiest; verstoten door haar familie, haar dorp achterlatend. Ziek, verdrietig en beschadigd bouwt ze voort.

De voorstelling, die eerder speelde in 2003, onderzoekt de motieven van een keurige dorpse dochter die zich bij een gewelddadige vijand schaart. Wat is dat voor een onderstroom die haar meetrekt? De warme invulling door de twee actrices doet veel. Toch lijkt het geheel zich maar moeilijk los te zingen van zijn mal, het verhaal waarop de theateravond gebaseerd is. De sympathie voor het personage blijft de rode draad. Het fysiek directe van een theaterwerkelijkheid waarin makers en publiek hier en nu een menselijke kwestie ontrafelen, wordt niet bereikt. Het publiek blijft veilig spelen in de golven, nergens trekt die onderstroom aan ons.

Maar binnen de fictie van het verhaal vindt de avond een mooie afronding. Kan dat wat je zelf bouwt, uit het losse zand en het zachte materiaal van je eigen kwetsbare ziel, net zo stevig zijn als de rigide mallen die je tot je beschikking hebt? In het slotbeeld geeft de voorstelling haar antwoord, wanneer de twee actrices in een serene beurtzang Greetje’s wraak op de Duitser beschrijven. Hun personage blijkt haar zoektocht naar liefde voorbij te zijn. Greetje is gehard. Ze staan met zijn tweeën bovenop het zandkasteel, maar de torens van zand zakken niet in elkaar. Ze zijn sterk genoeg om hun last te dragen.

Foto: Karin Jonkers