Een spiegeltje en een pistool: misschien zijn dat wel de twee spannendste attributen die Winnie uit Happy Days (1961) van Samuel Beckett uit haar handtas tevoorschijn haalt. In dit stuk, door hemzelf omschreven als ‘Female. Solo’, zit een vrouw gevangen in een zandheuvel, eerst tot aan haar middel, daarna zien we alleen nog haar hoofd. Die handtas vormt haar wereld, haar universum. Elke gelukkige dag opnieuw zullen de spullen er zijn: de handspiegel om zichzelf te bekijken en het pistool, ja, daar wijdt ze geen woorden aan. De symboliek is voldoende.

In de sobere, onopgesmukte regie van Erik Whien bij Het Nationale Theater vertolkt Antoinette Jelgersma de hoofdrol, vergezeld door mimespeler René van ’t Hof die als haar man Willie langs de rand van haar blikveld scharrelt. Voorgoed beklemd in de grond, dat is een beeld van verpletterende eenzaamheid. Daarover kun je niet uitgeschreven en uitgedacht raken. Maar dat is niet alles. Het ongelooflijke is dat Winnie ondanks alles in haar monoloog een stralend optimisme, een bruisende levenslust, een ongebroken vitaliteit behoudt. De woorden ‘ondanks alles’ komen trouwens vaak voor, ze herhaalt die telkens.

Er zijn Winnies uit het verleden die in een betonnen ruïne zaten vastgeklonken, zoals Fiona Shaw tijdens het Holland Festival van 2008. Of Leny Breederveld die een jaar later in de Toneelschuur omsloten was door een goudgeel glanzende jurk als een woestijnlandschap. Whien kiest voor uitgepuurde eenvoud, subtiel en ook beducht bijna, alsof elke scènische toevoeging een verstoring is.

Het decorontwerp van Juul Dekker stelt een reusachtig zwevende rechthoek voor, een soort matras bestaande uit gele, gevlochten banden. Het is bijna een abstract schilderij, het beeld van Jelgersma in dat decor. Het enige wat geleidelijk van kleur en sfeer verandert, is het lichtontwerp van Varja Klosse tegen de achterwand. Dat gloeit op en dooft geleidelijk en verandert weer van kleurtoon, nauwelijks merkbaar.

Als Winnie in het tweede deel tot aan haar hoofd vastzit, kan ze niet meer bij haar geliefde spullen. Die liggen dan ook ver buiten bereik over de speelplek: de witte parasol en het witte hoedje, het zwarte pistool en de zwarte handtas. De vier rekwisieten liggen keurig symmetrisch gedrapeerd.

Ze is weleens ‘kwebbelziek’ genoemd, Winnie. Maar dat klopt niet, zeker niet in de vertolking door Jelgersma. Natuurlijk, ze praat onophoudelijk, met herhalingen, variaties, terugkerende motieven, uitweidingen en liefdesbetuigingen aan haar man Willie die in een hol ergens achter haar woont. Het is eigenlijk een lang gedicht dat ze voordraagt, waarin het gaat over het voorbijgaan van de tijd, de dorre droogte en de zonnehitte. Dreigende ondergang van de aarde, ook daaraan kun je denken.

Een hoogtepunt is als haar parasol vlam vat. Dat heb ik weleens spectaculair gezien met uitslaande vonken. Zo niet in deze regie. Er komt wat rook tevoorschijn, dat is alles. En misschien is het te weinig, had de regie hier en ook op andere cruciale momenten meer nadruk moeten leggen om de keerpunten van het verhaal te accentueren. Want die zijn er wel degelijk, Happy Days is als tekst dynamischer dan het nu lijkt. De keuze van Whien voor extreme stilering, meer dan in zijn voorgaande regie van bijvoorbeeld Krapps laatste bandlijkt op een bepaalde manier voortgekomen uit terughoudendheid, om welke interpretatie dan ook uit de weg te gaan.

Dat neemt niet weg dat Jelgersma haar Winnie innemend, volstrekt naturel en zonder uiterlijk drama gestalte geeft. Alles komt aan op haar stem en dictie, mimiek en noodgedwongen minimale gestiek. Het verrassende is dat zij van haar solo een lofzang op het leven maakt, een liefdesgedicht. Nooit eerder viel me op dat ze vaak herhaalt dat ze gezien wil worden, door Willie. Een van de mooiste zinnen is dat ze ervan houdt als iemand ‘zijn ogen op die van haar legt’. Al speelt doodgaan een prominente rol, nóg prominenter is de liefde.

In het eerste deel reikt zij voortdurend met haar arm naar Willie, in het tweede deel komt Van ’t Hof uit zijn schuilplek tevoorschijn en ze vraagt hem om haar een kus te geven, zijn ogen op die van haar te leggen en haar aan te raken. Een prachtig moment, want de afstand tussen beiden kan niet groter zijn door die knalgele vlakte tussen hen in. Aan het slot gebeurt er iets verrassends, een vondst die heel on-Beckettachtig is. Er klinkt romantisch aandoende muziek. Daarna doet het decor iets dat ik niet zal prijsgeven, dat is aan de toekomstige toeschouwer. Interessant is het zeker en plaatst de hele voorstelling in een ander perspectief. En je weet zeker, morgen komt er weer een ‘gelukkige dag’.

Foto: Sanne Peper