In de Hamlet van auteur Tom Lanoye in de regie van Guy Cassiers (Toneelhuis en Toneelgroep Amsterdam) is een ‘halfwassen’ Hamlet aan het woord, op zoek naar zichzelf, en in confrontatie met zichzelf. Twee maanden na die schitterende Hamlet zoomt de Irakese theatermaker Mokhallad Rasem met zijn Toneelhuis-ploeg in op de dood van de vader, op de rouwende zoon, en op de zuiverende kracht die theater kan bieden. Theater als een rouwritueel.

De vader van Mokhallad Rasem was een zeer gevierd acteur in zijn land. Toen hij stierf en begraven werd was Mokhallad al in België en heeft hij het afscheid slechts op de televisie kunnen zien. Echt afscheid nemen was er niet bij. Dat probeert hij nu goed te maken. ‘Voor je stierf heb je mij gebeld en vroeg me wanneer we samen theater zouden maken. … Je bent hier, jouw ziel is hier. Jouw rol is beëindigd.’

Shakespeares Hamlet vormde het kader waarin dit theaterritueel kon plaatsvinden. Er is de dood van de vader, er is het theater in het theater. Theater om de werkelijkheid te kunnen blootleggen. Rasem maakt dat letterlijk. Binnen de toneellijst van de Bourla-schouwburg krijg je een projectie van die toneellijst met daarin de projectie van een leeg podium dat, terwijl het doorzichtig toneelgordijn wordt opgetrokken, verandert in een verwoeste stad. Scenograaf Theun Mosk en videomaker Paul Van Caudenberg passen dat beeld van het theaterkader consequent toe. In de achterwand opent zich een rechthoek, daarin wordt in een uitgekiende belichting een doodskist op een boot aangedragen. Een begrafenisritueel wordt gebracht. Ingetogen, muzikaal, fysiek, met flarden tekst uit Hamlet (uit vertalingen van Hugo Claus), uit de Hamletmachine van Heiner Müller, uit gedichten van de Palestijnse dichteres Suheir Hammad en van de hedendaagse Irakese dichter Hashem Shfiq.

We zien Gertrude ( Marie De Corte), Claudius (Geert Six), Ophelia (Kayoko Minami), Hamlet (Mohamed Boujarra), regisseur Hamlet (Mokhallad Rasem zelf) eerst nog als personages, daarna steeds meer als personen. Voorwerpen worden op en rond de kist gelegd, symbolische voorwerpen als een opgezet monsterdier, gebruiksvoorwerpen, een doodshoofd, muziekinstrumenten. Van sommige herken je de symboliek, van vele niet.

Indrukwekkend wordt het geheel door het stille, verstilde spel; door de Arabische klanken, door de belichting, en vooral doordat het in een kader gebracht wordt met daaromheen de projectie van puinhopen die in de loop van het stuk verandert in beelden van wisselende theaterlijsten, van barstende muren, van oneindige bomen.

Regisseur Hamlet legt plots alles stil, er ontstaat een dispuut met de spelers, het spel wordt hernomen. Het spel over Hamlet gaat over in een spel met twijfels, over zijn of niet zijn, over theater maken of niet. Het theater wordt twijfel, over droom en dood, wordt een droom, een verstikkende droom, een kluwen waaruit je moeilijk kunt losraken, het theater wordt een reëel afscheid. ‘Ik speel niet meer mee. Ik ben Hamlet niet.’

Videobeelden zijn er te zien over de echte vader van Mokhallad Rasem, over diens begrafenis. De personages uit Hamlet staan nu symbool voor echte mensen, worden ‘echte’ mensen. Claudius pept zich in zijn redevoering op tot dictator, Ophelia brengt een gedicht over een vrouw in de oorlog die een groot deel van haar familie verliest, die haar hoofd verliest, die puin doorzoekt, die rouwt en in rook babytandjes oogst.

Het geheel wordt een afscheid, met weinig woorden, maar met dans, veel Arabische muziek, als een symfonie van fysiek spel, van wisselende beelden en indringende belichting, van draaiende silhouetten. Theater als een ritueel. Een theaterritueel. Als een oerkracht.

Foto: Kurt Van der Elst