Ambroise Thomas (1811-1896) was in zijn tijd een zeer succesvolle operacomponist, maar van zijn opera’s heeft alleen Mignon (naar Goethe) enigszins repertoire gehouden (‘Kent u het land waar de citroenen bloeien?’ was eens de allerbekendste aria ter wereld). Misschien is zijn muziek te mooi, te gloedvol en meeslepend, en doet die daarom soms oppervlakkig aan, bijna alsof het operettemuziek is met een ernstige inhoud.

Toch heeft hij lang en hard gewerkt aan zijn bewerking tot opera van Shakespeares Hamlet, die in 1868 in Parijs in première ging, en ook een groot succes was tot hij plotseling van het repertoire verdween om dertig jaar geleden weer heel voorzichtig te worden opgediept. Voor de Brusselse Munt heeft de Franse regisseur Olivier Py (1965) er nu een weergaloze voorstelling van gemaakt in een prachtig bewegend decor van Pierre-André Weitz, met een schitterende belichting van Bertrand Killy en een verbluffende hoofdrol van bariton Stéphane Degout.

Aan het begin is het toneel gevuld met een enorme stenen trap, die na verloop van tijd in diverse stenen trappen uiteenvalt die om elkaar heen kunnen draaien zodat het uiteindelijk een bewegend Esscheriaans landschap van trappen, bogen, ramen en stenen muren wordt, een somber en dreigend kasteel, waar de geschiedenis van Hamlet die de moord op zijn vader moet wreken zich afspeelt. De kostuums zijn hedendaags en tegelijk enigszins historiserend, wat maakt dat de enscenering als geheel op een aangename manier scharniert tussen het abstracte en het concrete.

Dat is goed, want een al te realistische uitbeelding was misschien potsierlijk geweest. Nu is het geweldig de monologen en dialogen van Shakespeare op muziek te horen, waardoor de woorden nog meer nadruk krijgen en overbekende zinnetjes als: ‘Te zijn of niet te zijn’ en ‘Ga naar een klooster’, door de herhaling weer in staat zijn grote indruk te maken.

Hamlet heeft in Frankrijk een eigenaardige opvoeringsgeschiedenis. In de 19e-eeuw kende het Franse publiek het stuk uit vertalingen die eigenlijk zeer ingrijpende bewerkingen waren, waarin veel personages werden geschrapt en het verhaal een (voor Hamlet persoonlijk althans) happy end kreeg. Nadat een Engels gezelschap in 1827 met veel succes de oorspronkelijke versie was komen spelen, maakte de schrijver Alexandre Dumas een vertaling die wat dichter bij het origineel bleef, zij het nog steeds met een aantal wijzigingen. Zo komt de geest van Hamlets vader aan het einde terug op het toneel en blijft Hamlet in leven om koning te worden.

Op deze aangepaste versie van het stuk is het libretto gebaseerd van de door de wol geverfde Michel Carré en Jules Barbier (die voor componist Gounod het libretto voor zijn Faust hadden geschreven). Soms blijven ze verrassend dicht bij Shakespeare, zeker in de monologen, soms verbeteren ze hem zelfs. Zo luistert in hun versie Hamlet een gesprek af tussen zijn oom Claudius, de moordenaar van zijn vader, en de oude kamerheer Polonius, de vader van zijn geliefde Ophelia. Polonius blijkt in het complot betrokken en dat is de reden dat Hamlet zijn verloving met Ophelia verbreekt en doet alsof hij niets meer van haar wil weten. Het is logischer dan het veel raadselachtigere origineel, zij het dat er iets van het mysterie dat altijd om Hamlet hangt verdwijnt.

In Brussel is overigens gekozen voor een verkorte versie van de opera waar Hamlet op het laatst geen koning wordt, maar in het graf stapt om met Ophelia te kunnen sterven. Er is ook drastisch geschrapt in de vele balletten die een Franse grand opéra nu eenmaal moet bevatten. Deze Brusselse voorstelling duurt nu zelfs korter dan een integrale opvoering van het toneelstuk.

Maar voor mij had het ook veel langer mogen duren. Deze enscenering zit vol met heel mooie vondsten. Niet alleen het bewegende en draaiende trappen-decor, maar ook intiemere scènes, zoals de confrontatie tussen Hamlet en zijn moeder. Ze zijn hier niet gezeten op een bed in haar slaapkamer, maar Hamlet zit in zijn blootje in een ouderwetse badkuip en zijn moeder wrijft en borstelt hem af. Zij wil zo graag zijn liefde herwinnen, dat zij bij hem in bad stapt, maar het gevolg is dat hij haar daar bijna in verdrinkt, totdat de geest van zijn vader verschijnt om hem dat te verbieden.

De rol van Hamlet is geschreven voor een bariton (omdat er indertijd bij de Parijse première geen geschikte tenor beschikbaar was), maar Stéphane Degout is ook een kwetsbare jongen en een peinzende filosoof. De Nederlandse sopraan Lenneke Ruiten is een zeer aandoenlijke Ophelia. De hele cast is trouwens uitstekend, het koor van De Munt is enigszins stijfjes gekleed, maar ook dat levert een mooie verbeelding van het Deense hofleven op en het symfonieorkest van De Munt geeft de gloedvolle muziek onder leiding van Marc Minkowski het volle pond, met als uitblinker altsaxofonist Pieter Pellens, die met vuur op het toneel de eerste saxofoonsolo uit de operageschiedenis speelt.

Er zijn voor deze voorstelling, die t/m 22 december wordt gespeeld nog plaatsen beschikbaar, maar zij is 17 december ook op de televisiemuziekzender Mezzo te zien en wordt vanaf vanaf 31 december drie weken lang gestreamd op de website van de Munt. Toch denk ik dat de rijkdom aan details, de warme muziek en het overtuigende spel het beste in de zaal van De Munt kunnen worden genoten.

Foto: Hermann & Clärchen Baus