Zeldzaam is het: theater dat niet per se iets wil vertellen, maar alles wat het te zeggen heeft belichaamt. Boodschaploos theater, dat is in plaats van te tonen. Regisseur Lies Pauwels maakte zo’n theatervoorstelling bij het Antwerpse jeugdtheater HETPALEIS. Dertien meisjes van dertien schudden in Het Hamiltoncomplex de sociale verwachtingen – het tonen – van zich af, om op sommige ademloos mooie momenten enkel maar te zijn.

Het is hen menens, en zo hoort het ook, wanneer je beslist om iets te zeggen tegen een publiek. Nochtans kirt de hele setting van vederlichte meisjesachtigheid: een familie Von Trapp-achtig decor vol kitscherige nepzuiltjes is het, met als opvallendste attribuut een ‘notenbalk’ van ballonnen die als een regenboog van het achterplan oprijst – denk er gerust een suikerzoete ‘Kinderacademie’ of ‘Mini-Soundmixshow’ bij. Maar uit de vastberadenheid waarmee de dertien meisjes op hoge hakken de scène opmarcheren en uit de indringende blik waarmee dit legioen frontaal de zaal taxeert, spreekt een grote ernst.

Het is niet de ernst van het zichzelf au sérieux nemen, want er wordt in Het Hamiltoncomplex nogal wat geïroniseerd, maar de ernst die gepaard gaat met de act van het spreken: zij staan daar niet voor niets, zij hebben iets te zeggen en vragen daar aandacht voor, ver voorbij de vertederde ‘aaah’s’ en ‘oooh’s’ van hun familie. Zij eisen dat ze serieus worden genomen. De macht van hun getal, hun krachtige collectieve uitstraling en het meerstemmige zingen waarmee zij de voorstelling openen dwingen die connectie af, vanaf de eerste minuut.

De inzet van Het Hamiltoncomplex schuilt in de namen waarmee de meisjes zichzelf keer op keer presenteren, met hoge Amerikaanse piepstemmetjes: ‘Hi, I’m Gift, I’m Prudence, I’m Charity, Precious, Destiny, Faith…’ Dit zijn geen namen, het zijn beloftes, het zijn lasten die door naïeve ouders op de schouders van hun dochters zijn gelegd, in de hoop dat ze hun naam zouden waarmaken. Over die spiegel van verwachtingen, over die gap tussen wat is en wat verondersteld wordt te zijn, en daardoor soms ook afgedwongen wordt, gaat Het Hamiltoncomplex. De voorstelling is een collage van elkaar opvolgende tableaux waarbij in beeld, muziek en dans ofwel de utopische blik van volwassenen op de dertienjarigen wordt uitvergroot – in een ridicuul ballet van onschuldige meisjes met keffende roze hondjes – ofwel de distopie aan bod komt, in de vorm van dertien tienermeisjes met zwangere buikjes.

De dames zelf sleuren het volwassen publiek vrolijk van de ene voorstelling naar de andere. Nu eens gillen ze hysterisch om Matteo Simoni, dan weer tonen ze uitdagend hun onderbroekjes. Ze spelen met de ironie van brave plooirokjes en opgetrokken kousen, maar vuren vervolgens een diepdonker beckettiaans woordsalvo op het publiek af, alsof ze hun zwartste dagboekgedachten in stukken hebben gescheurd en de papiersnippers nu associatief uitspuwen: piss off. Dit zijn arcadische nimfen, pronte airhostessen en woedende rebellen tegelijk. En tussen al deze overdrijvingen en schrikbeelden in zitten de allermooiste scènes: deze waarin ze niet spelen, maar simpelweg aanwezig zijn.

Angst is het tegendeel van vrijheid. In de onvolwassen omgang van de volwassen wereld met pubermeisjes hopen zich de symptomen op van een samenleving die ziek is van angst, en die angst gretig overdraagt op haar dochters. Er is de extreme focus op veiligheid en bescherming, ironisch omgedraaid in de openingsscène, waarin de meisjes als airhostessen de safety features van de zaal demonstreren – zij garanderen onze veiligheid. Er is de angst voor een ongeremd driftleven dat moet beheerst worden door een neoliberale ethiek van individuele verantwoordelijkheid. Er is de nieuwe preutsheid, in het bijzonder tegenover prille kinderlichamen.

De enige volwassene op scène, een mannelijke bodybuilder (Stefan Gota), krijgt er meermaals mee te maken. Hij slaagt er maar niet in het provocatieve gedrag van die krijsende lichamen onder controle te krijgen. Ze dagen hem uit, om vervolgens op hun balletspitzen te springen en parmantig buiten zijn bereik te trippelen. Dertienjarige meisjes: je kan er niets tegen beginnen, omdat je er – als volwassene, als man – niets tegen mag beginnen. Deze meisjes weten dat, ze kennen hun macht en hun onschendbaarheid. Des te gretiger spelen ze hun sensualiteit uit. Een paar vaders in de zaal zullen efkens moeten slikken. Maar waarom zien we deze kinderen eigenlijk liever zwak en kwetsbaar dan sterk en vol zelfvertrouwen?

Het allermooiste is misschien wel de manier waarop Het Hamiltoncomplex de angst voor het andere countert, en dat heeft veel te maken met de aanwezigheid van ‘Queen’ (Robine Goedheid), een meisje met een fysieke en verstandelijke beperking. Zij moet bij het lopen door twee andere meisjes ondersteund worden of sleept zich zittend over het toneel voort. Soms stoot ze onsamenhangende klanken uit. Het prachtige is dat daar verder volstrekt niets mee gebeurt. Queen is er, zoals de twaalf andere meisjes er zijn: ze is een evidente aanwezigheid. Er wordt geen spotje op gezet, geen verhaaltje rond verteld over inclusie. Haar duet met Stefan Gota is adembenemend mooi, niet omdat daar een meisje met een beperking wordt opgevoerd, maar omwille van de kwaliteit van de dans (choreografe Lisi Estaras). Queen is inclusief, zoals alles aan deze voorstelling organisch lijkt gegroeid te zijn, in het moment ontstaan, eerder dan op voorhand bedacht, vastgelegd en gerepeteerd.

Natuurlijk is dat niet het geval, dat weet het gezond verstand ook, maar het is de verdienste van Lies Pauwels dat zij haar voorstelling ver weg houdt van elke opzichtige bewijsdrang. De Vlaamse kunstfilosoof Frank Vande Veire laakt in zijn discours meermaals kunst die met een grote vinger naar zichzelf wijst: ‘Kijk eens hoezeer ik kunst ben.’ Pauwels doet volstrekt het omgekeerde. Zij schraapt elke behaagzucht weg. Wat overblijft is een naakte ontmoeting tussen performers en publiek – een risicovolle onderneming voor elke performer, in het bijzonder wanneer die pas dertien is. Het kan niet anders dan dat Pauwels haar meisjes daarvoor bezield heeft met maximum aan respect en vertrouwen. En met een jaloersmakend, ongetemd besef van vrijheid.

Wie dertien kinderen op scène laat opdraven en erin slaagt de evidente valkuilen van overacting, sentiment of gratuite schattigheid te vermijden, moet van goeden huize zijn. Lies Pauwels is dat. Haar idioom, dat zich vooral in de jaren negentig en begin het nieuwe millennium ontwikkelde in een typisch Gentse context – in de nabijheid van invloedrijke figuren als Arne Sierens en Alain Platel – is een mix van beeldende kunsten, theater, muziek en dans, vaak ontwikkeld in fragmentaire dramaturgie en niet zelden met de rauwe ondertoon van een grijnslach. Rechtlijnige narratieven lapt Pauwels aan haar laars. Liever schildert ze met theater, het schilderen zelf is haar theater. Haar beelden zijn ontregelend en meerlagig.

In Het Hamiltoncomplex wordt op een gegeven moment de naakte bodybuilder omringd door dertien roodkapjes, de rode kapjes sinister naar beneden hangend – een beeld dat tegelijkertijd onschuld en perversie suggereert. Twaalf roodkapjes verdwijnen, één mini-kapje blijft over, het allerkleinste meisje, dat als een object door die massale man wordt opgetild – op één hand kan hij haar zetten. Het duet dat zich zachtjes tussen beide ontrolt lijkt terloops aangezet, alsof het helemaal niet zo bedoeld was, alsof het hier geen dans betreft, maar een tedere ontmoeting tussen twee mensen.

Daar gaat het uiteindelijk om: je krijgt mensen te zien, in hun ware én metaforische naaktheid, zo simpel als dat. Of die mensen nu dertien zijn of 83 maakt eigenlijk niets uit. Ze hebben geen leeftijd: ze zijn mens, en ze zijn vrij. Dat te mogen zien en meemaken, is om te huilen zo mooi.

Foto: Fred Debrock