Aan kinderen wordt vaak verteld dat dode mensen naar de hemel gaan, of dat ze als sterren aan het firmament verschijnen. Dat mensen van wie we heel veel houden, na hun dood als walvis verderleven, hoorde beeldend muziektheatermaker Etienne Borgers vroeger van zijn broer. Dat idee van de walvis levert een poëtische metafoor op om om te gaan met het einde van het leven. Zo weet Etienne Borgers in Hallo walvis de dood van zijn oudere broer een plaats te geven.

Etienne Borgers zit met blote voeten op een afgebroken buis, een soort stèle. Naast hem een gitaar. Rondom hem buizen in allerlei formaten, met scheuren erin. Later zullen die nog oplichten in verschillende kleuren. Op een buis ligt een gitaar. Walvisklanken klinken eerst als iele vioolgeluiden. Er komt gekras en geknor en gebonk bij. Borgers speelt mee op de gitaar, en plots komt er ook muziek uit de gitaar op de sokkel. Het was de gitaar van mijn grote broer, vertelt hij. En dan ontspint zich het verhaal zonder al te veel woorden, maar met des te meer geluiden, klanken en melodieën over hoe je iemand die weg is toch nog kunt zien, voelen, horen. Herinneringen worden levend, tubageluiden klinken, Borgers danst, vertelt dat grote broer niet meer mee kan doen. Langzaam krijg je in de losse gitaar de ziekte van de broer te zien. Een snaar breekt, de steel valt af. De kapotte gitaar wordt sereen ceremonieel opgeborgen.

Dat Etienne Borgers een geluidskunstenaar is die met zijn klanken sferen kan verbeelden, wisten we al uit Meneer Mølsk (een productie die nog steeds wordt opgevoerd). Uit tentoongestelde luidsprekers komen verschillende geluiden, van een pruttelende motor over een loeiende koe tot een krijsende baby. Borgers kan door zijn spel en uitstraling de fantasie zo prikkelen dat een jeugdige toeschouwer de luidspreker met de huilgeluiden in zijn armen wiegt en als een baby weet te sussen.

In Hallo walvis verrassen verschillende klanken uit de buizen, uit de vloer, uit de lucht. Etienne Borgers stampt uit boosheid op het lot in het rond, doffe trommen ronken, even later host hij op een carnavalsschlager, dan rock en rolt hij met zijn buisgitaar, blaasklanken vullen de lucht, onderwatergeluiden stijgen op. Vrolijkheid en verdriet wisselen elkaar gedoseerd af. Zonder vals sentiment, maar wel met veel empathie en aanstekelijk enthousiasme weet Borgers zijn gevoelens rond de dood van zijn broer te verbeelden en te verklanken. Grote broer is weg, en toch ook weer niet. Kan een dode persoon nog ergens zijn? Is het niet in een buitenwereld boven water, dan is het in een innerlijke, onderzeese wereld, in je eigen fantasie. Al dan niet als walvis. Wiens staart je toezwaait.

Volgens mijn mening is de onderleeftijdsgrens voor het publiek niet vier jaar, zoals eerst aangekondigd door het gezelschap, maar eerder vijf, zes jaar, wanneer een kind begint te beseffen dat dood zijn onherroepelijk is. Bij de première zaten echt te jonge kinderen. En de zaal was te groot. Voor een kleiner publiek zal deze productie de nodige extra-intieme kracht krijgen.

Foto: Sandra Gundersen