Oorspronkelijk Nederlands musicalmateriaal ontstaat nagenoeg altijd vanuit een (commerciële) producent. Die heeft een idee voor een nieuwe productie en zoekt daar vervolgens mensen bij die dat moeten gaan maken. Voor een onderzoeksproject aan de Fontys Academy of the Arts sprak musicalonderzoeker Sanne Thierens met musicalmakers die juist niét dit traditionele pad bewandelden. (meer…)
Een goed gesprek, stelt Daniël Arends in Had ik maar nooit zo aardig gedaan, is dat je samen iets nieuws ontdekt. Maar in plaats daarvan lult iedereen gelul na. Het is volgens de 45-jarige cabaretier een kwestie van tijd voordat we als mensheid weggevaagd worden door onze eigen bullshit.
In een krappe anderhalf uur fileert Arends het opportunistische individu, die dweept met authenticiteit maar in zijn ogen al te vaak onzeker naar bevestiging hengelt. Hij verafschuwt mensen die zich klakkeloos en onkritisch naar een makkelijk te halen, nietszeggende norm voegen: ‘Wij stellen onze normen aan de hand van het onvermogen van de meerderheid’, constateert hij.
Dat een representatieve afvaardiging van diezelfde meerderheid waarschijnlijk op dat moment ook bij hem in de zaal zit, realiseert hij zich al te goed. De spanning tussen Arends en zijn publiek is een van de interessantste lagen in zijn werk. Al na een kwartier kijkt hij met onomwonden chagrijn op zijn horloge: hij moet nog wel even.
Als hij afgeeft op mensen met kinderen die ervoor kiezen om te scheiden – prima, vindt Arends, maar wél laf en egoïstisch – voelt hij de lach bij een deel van de zaal verstommen: dat ongemak is pure brandstof voor Arends, die er expres nog een sardonisch schepje bovenop doet.
Het toneel is bedekt met een laag sneeuw, waar hij soms patronen in ijsbeert: om hem heen lijkt de storm alweer te zijn gaan liggen – de meeste mensen hebben zich blijkbaar geschikt naar hun naar beneden bijgestelde norm – maar in Arends woedt de onrust volop.
Hij richt zijn pijlen onder meer op jonge mensen, die voortdurend denken dat ze de wereld aan het uitvinden zijn en dus met concepten komen als silent walking: lopen zonder oordopjes in. ‘Je bent de wereld niet aan het uitvinden, je bent jezelf aan het uitvinden.’
Dat soort rake formuleringen tillen Arends’ programma op, al zitten ze ditmaal wat vaker verstopt in vermakelijke maar uitwaaierende anekdotes. Had ik maar nooit zo aardig gedaan – dat hij soms als losse voorstelling, en soms in een double-bill met zijn andere voorstelling High Class Bitch speelt – heeft niet veel samenhang: het terugkerende verhaal over de vrouw die hem betichtte van grensoverschrijdend gedrag in een comedyclub stelt niet veel voor. Zijn pleidooi voor meer incasseringsvermogen (‘een goede belediging betekent dat iemand je ziet’) is, zacht gesteld, weinig verheffend.
Tegelijkertijd trekt Arends nog steeds lachsalvo’s uit de zaal alsof het snacks bij de FEBO-muur zijn: een groot publiek gaat er heel goed op, ondanks dat het allemaal misschien min of meer hetzelfde smaakt en je jezelf naderhand een beetje goor voelt.
Hij verzet zich tegen middelmaat en compromis, en fileert daarbij net zo goed de ander als zichzelf. Wat hem betreft kunnen we een voorbeeld nemen aan Billie Eilish: iemand die niet naar de norm reikt, maar die haar eigen norm stelt. Gaver dan aandacht, is die aandacht niet nodig hebben, aldus de cabaretier in een uitverkocht Carré.
Foto: Scala Photography