Wraak, nietsontziende wraak. Dat is wat de eenvoudige boer Pier Gerlofs Donia dreef nadat Saksische huurlingen in 1515 zijn boerderij in brand hadden gestoken, waarbij hij zijn vrouw en een van zijn twee kinderen verloor. Hij organiseerde zijn eigen rebellenleger, De Arumer Zwarte Hoop, en vanwege zijn onverschrokkenheid en imposante gestalte kreeg hij de bijnaam Grutte Pier.

In het tweede deel, Grutte Pier fan Kimswert, van de trilogie die PeerGroup aan de legendarische Fries (vrijheidsstrijder voor de een, terrorist voor de ander) wijdt, konden we zien hoe de waanzin Pier in zijn greep gekregen had en hij nietsontziend dood en verderf zaaide onder zijn vijanden. Wie niet accentloos bûter, brea en griene tsiis zeggen kon wist zeker dat zijn kop van zijn romp gescheiden zou worden door Piers machtige zwaard.

In het slotdeel De bezinning zien we Piers thuiskomst uit de oorlog. Niet de grote Pier met de mythische proporties zoals we die kennen uit de geschiedenis. Nee, dit is een gewonde Pier. Niet fysiek, maar in zijn hoofd. Hij is als elke andere militair die de gruwelen van een bloederige oorlog heeft meegemaakt. En als De bezinning ergens geen misverstand over laat bestaan, is het wel over het feit dat een oorlog iemand definitief ontwricht. Je kan een mens wel uit een oorlog halen, maar een oorlog niet uit een mens.

In de ridderzaal van het kasteel van Medemblik (dat in 1517 door de historische Pier belegerd werd) wordt de voorstelling over de lengte gespeeld. Daardoor zit het publiek dicht bovenop de handeling. Angstaanjagend dicht, want regisseur Dirk Bruinsma schuwt het grote gebaar niet. Niet in zijn regie van de spelers, niet in het inzetten van licht- en geluidseffecten. Zo wordt de zaal ondergedompeld in bloedrood licht als Pier beslopen wordt door zijn furiën, drie lijkwit geschminkte vrouwen op leeftijd die doodstil afwachten totdat ze kunnen toeslaan.

Hilbert Dijkstra speelt Pier en trekt daarvoor alle registers van zijn acteertalent open. Je proeft voortdurend zijn wanhoop en zijn onmacht. Hij wil wel, maar hij kan niet. Zijn streven het goed te doen is tevergeefs. Prevelend zegt ie dat ‘dood dood is, ook als je het omdraait, maar leven wordt nevel’. Dat is meer dan een slim woordgrapje, het verbeeldt adequaat zijn gevoelstoestand. Hij waadt in een mist, probeert krampachtig weer greep te krijgen op het ‘normale’ gezinsleven.

Een leven dat tijdens zijn afwezigheid gewoon is doorgegaan. Zijn lieve meisje van weleer is nu een puberdochter met Fuck the war op haar T-shirt en lange roze lokken in het haar. In een poging zijn autoriteit te herstellen, komt hij niet verder dan haar naar de kapper te sturen. Maar die autoriteit is achtergebleven op het slagveld. Als hij in dit gezin zijn plaats wil heroveren moet hij uit een ander vaatje tappen. Dat vaatje is helaas leeg.

Piers gedrag heeft een verwoestende werking. Dochterlief, veelzeggend genoeg de hele voorstelling worstelend met haar Rubiks Kubus, kan uiteindelijk niet anders dan weglopen. Annemaj Dijkstra speelt haar zeer krachtig: met sprekende ogen als ze in zichzelf teruggetrokken is, explosief als ze – eindeloos ‘kut’ schreeuwend – stampvoetend heen en weer banjert.

Al even overtuigend speelt Nynkje Heeg de rol van geplaagde moeder, die in deze versie nog leeft en voor de onmogelijke keuze staat te kiezen voor de man die ze niet meer kent en de dochter waarmee ze zo haar eigen strijd te voeren heeft. Het is razend knap hoe ze met kleine gebaartjes, priemende blikken of weifelende woorden deze worsteling gestalte geeft.

Als aan het eind van het stuk de strijdbijl voor even begraven wordt, is dat een puur rationele keuze. De ouders spreken met mechanische stemmen, de dochter zegt zich net het kleinste matroesjka-poppetje te voelen. Je voelt al: dit gaat niet lang goed. Deze bezinning duurt maar kort.

Foto: Reyer Boxem