Vlak boven de toneelvloer hangen schel brandende gloeilampen zonder kapje. De elf acteurs van het jonge toneelcollectief Theatertroep vouwen op liefdevolle wijze schermen rond die lampen. Vervolgens knipt een acteur de lampjes een voor een uit.

Dit is de beginscène van de voorstelling Groot noch klein naar het befaamde toneelstuk Groot en klein (1978) van de Duitse dramaturg en toneelschrijver Botho Strauss. De ondertitel van het originele stuk luidt Szenen en dat is nu, meer dan dertig jaar later, uitstekend van toepassing op de versie die de Theatertroep ervan geeft.

Hoofdpersoon is de ontheemde jonge vrouw Lotte-Kotte die in de hedendaagse maatschappij op zoek is naar liefde, warmte, contact. In de jaren tachtig en negentig werd Groot en klein veelvuldig in de Nederlandse schouwburgen opgevoerd, onder meer bij het Publiekstheater met Petra Laseur in de hoofdrol en bij het Maastrichtse gezelschap Het Vervolg met Mieneke Bakker als Lotte. Strauss vormde, met Peter Handke, de voorhoede van het Duitstalige postmoderne theater. Zoeken naar taal, versplintering, communicatiestoornis en verwarring tussen de personages vormen de dramaturgische leidraad van het stuk.

Voor de Theatertroep is Groot en klein het gedroomde stuk, al hebben de spelers het stuk uitgebreid met teksten van August Strindberg en Theodor Adorno. De spelers zijn afkomstig uit verschillende kunstopleidingen, waaronder de Toneelschool, Rietveld Academie en het Conservatorium. Invloeden van Maatschappij Discordia en ’t Barre Land (enkele leden hiervan maken deel uit van de artistieke kern van de Theatertroep) zijn onmiskenbaar. In de genoemde scène met de gloeilampen doet de ene acteur teniet wat de andere heeft gedaan. Dat is een stijlvorm die veelvuldig voorkomt in deze voorstelling: iets opbreken en weer tenietdoen.

Maar wat gebeurt er op de speelvloer? Fraai beschilderde plankiers liggen verspreid over de grond. De acteurs leggen ze neer, halen ze weer weg. De rol van Lotte krijgt gestalte door verschillende actrices die, net zoals de andere spelers, behoorlijk onverstaanbaar spreken (vooral de eerste Lotte heeft veel te ijle dictie voor een toneelspeelster) en welbewust elke articulatie weigeren. Ook dat is een bewuste keuze. De Lottes zijn tedere, timide verschijningen van wie duidelijk is dat ze zich in de grote wereld nauwelijks kunnen handhaven. De groep is een collectief, net als ’t Barre Land dat was. Van dat gezelschap is Vincent van den Berg het meest uitgesproken aanwezig op het podium. Net zoals Jan Joris Lamers bij Discordia reddert hij met een tekstboek in de hand tussen de spelers door. Geeft aanwijzingen met zijn kenmerkende, wat nuchtere speelstijl.

Bij het werken binnen een collectief hoort ook dat elke speler eigen scènes uit vrije fantasie kan invullen. Dat levert naast diepe ernst ook humor op. Het gevecht met klapstoelen door Patrick Duijtshoff is verrukkelijk. Humoristisch is het moment halverwege Groot noch klein waarin bijna alle spelers samengedrongen staan op een houten schot als op een vlot. Ze bevinden zich, zoals Van den Berg droogkomisch opmerkt, ergens tussen ‘Essen en Straatsburg’. En dat ‘halverwege de voorstelling’ moeten we letterlijk nemen: ze bevinden zich precies halverwege het speeloppervlak tussen plaats van opkomst (linksvoor) en plaats van afgang (rechtsachter).

Het is een theatervorm waarvan je kunt houden maar die ook ongemakkelijk is. Hoewel ik ervan houd, net zoals van Maatschappij Discordia, is het gebrek aan articulatie toch storend. De teksten van Strauss en de andere schrijvers zijn indringend en poëtisch, maar de betekenis en de schoonheid ervan verdwijnen in die vlakke, monotone woordenstroom. Daardoor vervliegt er meer in de twee uur die de voorstelling duurt dan wenselijk. Daar staat tegenover dat de losse, associatieve vorm bijzonder aantrekkelijk is. De toeschouwers zijn feitelijk niet aanwezig bij een volgroeide, voltooide uitvoering; het is alsof we ons bij een repetitie bevinden, als in een proeflaboratorium voor theaterscènes, waar een toneeluitvoering zijn vaste vorm nog moet krijgen.

Maar die vaste vorm zal de Theatertroep nooit willen bereiken. Die fijne anarchie en die luchthartige, soms zelfs onverschillige speelstijl maakt Groot noch klein bijzonder. In elk geval zó afwijkend van het reguliere, ingeleefde of psychologisch-realistische toneelspel dat deze erfgenamen van Maatschappij Discordia de aandacht verdienen, de akoestische irritaties ten spijt.

Foto: Ahasverus