In een gevarieerde voorstelling met muziek, theater, animatie en film reconstrueren vier jonge Cubanen het leven van hun grootouders en schetsen zo een onthutsend beeld van hun vaderland. Tegelijk is het een liefdevolle blik op het leven én op die grootouders, met een speciale rol voor de trombone.

Het is een voorstelling, geprogrammeerd door ITA in het kader van IDFA, van het Berlijnse theatercollectief Rimini Protokoll dat al ruim twintig jaar documentair en geëngageerd theater maakt. Een van hun uitgangspunten is dat ze zelden werken met professionele acteurs, maar met mensen die direct bij een onderwerp betrokken zijn. In 2014 was het gezelschap in de Amsterdamse Schouwburg te gast met 100% Amsterdam: vijf dagen lang stonden 100 Amsterdammers op het toneel en vertelden over hun leven en hun stad. In 2017 stond het collectief centraal in festival Brandhaarden met onder meer een voorstelling over Mein Kampf en onlangs was Rimini Protokoll nog te zien in Leeuwarden tijdens festival Arcadia met Cargo Shanghai – Friesland, een voorstelling die zich afspeelde in een rijdende vrachtauto.

De ‘experts van het dagelijkse leven’ zijn in dit geval vier jonge Cubanen die inmiddels in diverse steden in Europa zijn neergestreken en aan de hand van foto’s, filmpjes, dagboekfragmenten, krantenberichten, journaalbeelden en enkele video-interviews – met de paar grootouders die nog in leven zijn – met gemengde gevoelens terugblikken op de revolutie. Op 1 januari 2019 was het zestig jaar geleden dat Fidel Castro en Che Guevara dictator Batista van zijn troon stootten.

Om beurten stellen de vier protagonisten zich voor: om te beginnen Milagro, een historica die probeert te begrijpen wat er gebeurd is in het land dat haar in staat stelde te studeren. Nu verdient ze als docent geschiedenis 35 dollar per maand; terwijl ze, als ze een rondleiding aan toeristen geeft, datzelfde bedrag in twee uur verdient. Maar ze wil geen toeristen rondleiden. Liefdevol vertelt ze over haar oma bij wie ze inwoonde en die de kost verdiende achter de naaimachine, 10 uur per dag. Diezelfde naaimachine wordt hier gebruikt als tijdindicator: langzaam glijdt een lange, witte lap naar beneden, telkens een jaar verder, om te beginnen bij 1953 en te eindigen bij 2022.

De verschillen tussen de vier zijn groot: in kleur – racisme blijkt nog altijd volop aanwezig – en in klasse. Daniel is de kleinzoon van een minister die onder Castro als taak kreeg om onroerend goed te nationaliseren en te herverdelen. Hij laat de catalogus van een veiling zien waar in beslag genomen juwelen, porselein en villa’s aan zee werden verkocht. Later werd opa gedevalueerd tot ambassadeur en uiteindelijk naar hoofd van de ‘basura’, de vuilnisophaaldienst, maar ze woonden wel in een sjieke villa. Christians grootvader was gevechtspiloot en zelf wilde hij als jongen ook graag bij het leger. Nu gelooft hij niet meer in de revolutie.

De confrontatie van de kleinkinderen met hun grootouders levert ontroerende verhalen op en brengt vooral heel mooi de geschiedenis van de revolutie in beeld: zowel de spanning tussen de generaties als de onvermijdelijke melancholie die met de voorbijgaande tijd (en het vervliegen van de idealen) gepaard gaat. Cuba was ook voor westerse linkse intellectuelen lang dé plek om utopische verlangens op te projecteren. Het werd zeker in de jaren zestig gezien als een soort sociaal paradijs, zoals in Harry Mulisch’ Het Woord bij de Daad (1968). In die zin is het verhaal van de teloorgang van (veel van) die idealen een universeel verhaal.

Diana is muzikant; haar grootvader was een van de oprichters van het Orquesta Maravillas de Florida. Zij is ook degene die de vier bij elkaar houdt, dankzij de muziek. Samen beoefenen ze het systeem van de ‘microbrigades’, een mooi systeem uit de utopische beginjaren van de revolutie: onder leiding van een ervaren iemand werken amateurs samen aan een project. Een aantal van die projecten stierven in schoonheid: met name het bouwen van prefab flats door microbrigades bleek een jammerlijke mislukking. De huizen bleken zeer instortingsgevoelig.

Maar samen muziek maken, in dit geval met vier trombonisten die door Ari Benjamin Meyers speciaal gecomponeerde muziek spelen, blijkt dat heel goed te werken. Het brengt samenhang in de verhalen, levendigheid en veel lol. Diana geeft het tempo en ritme aan, ze heeft de anderen inmiddels behoorlijk goed leren spelen. Dat is een hoopvol teken. Ondanks de vaak deprimerende verhalen – van de idealen in het begin is weinig terechtgekomen, er is nog steeds wijdverspreide corruptie, economische misère, racisme, ongelijkheid en ga zo maar door – hebben deze vier mensen geleerd iets samen te doen wat ze voorheen nooit voor mogelijk hielden.

Foto: Dorothea Tuch Fotografie