In het Javaanse poppentheater zijn de panakawan komische personages die functioneren als dienaren van de held van het verhaal. Er zijn vier vaste panakawan-personages, die zich onder meer onderscheiden door lange of juist heel korte neuzen. In de muziektheatervoorstelling voor kleuters Gong en de vier neuzen zien we vier personages op het toneel – vier musici – die zich in een huis dat – gezien het groene gebladerte buiten de ramen – zich in een tropische omgeving bevindt. De musici ontdekken allerlei instrumenten in het huis, een accordeon, een klarinet en basklarinet, een grote en een kleine harp en een vibrafoon en even later een uitgebreid Indonesisch gafmelan-instrumentarium.

Een bewerking van Debussy’s prachtig-dromerige ‘Pagodes’ voor harp, basklarinet/klarinet, accordeon en marimba brengt het publiek in de juiste sfeer. ‘Pagodes’ stamt uit 1903 en Debussy schreef het stuk – voor piano – toen hij was geïnspireerd door het gamelaninstrumentarium dat hij had had gehoord en gezien tijdens de Parijse Wereldtentoonstelling van 1889. Hoe goed Debussy voor piano schreef hoor je altijd in goede bewerkingen zoals deze, van de hand van accordeonist Robbrecht Van Cauwenberghe, die misschien te rade is gegaan bij de Australische componist Percy Grainger, die in 1928 een bewerking publiceerde voor onder meer vibrafoons en ook een harmonium, dat nu lijkt terug te keren in de partijen voor accordeon en klarinet.

De vier musici ontdekken in het huis een vogelkooi nadat ze vogelgekwinkeleer horen. De kooi bevat echter een viertal neuzen, die de musici opzetten, en zo belanden ze in hun rol als panakawan-komediant. Of alle leden van de doelgroep, ‘iedereen van 5 tot 105’, deze ontwikkelingen precies volgen weet ik niet, maar het doet er ook niet toe. Kinderen kunnen vermoedelijk veel meer soorten logica volgen dan volwassenen.

Dat geldt ook voor muziek. Als de voorstelling opent met een fraaie bewerking van de Pagodes uit Debussy’s zeer impressionistische periode, moet ik denken aan het muziekonderzoek dat Henkjan Honing van de UvA uitvoert, namelijk naar de ontvankelijkheid voor muzikale klanken bij ‘onbevangen’ oren. Debussy was in zijn tijd ultramodern en is zeker nog steeds geen gemeengoed in de algemene publiek smaak, maar hij tart zeker de acceptatiegrenzen bij het publiek niet, zoals muziek van Schönberg en Stravinsky van de eerste jaren van de vorige eeuw bij sommigen nog steeds doet. Wat interessant is, is dat er een goede kans bestaat dat kinderen nog opener staan voor deze muziek dan geconditioneerde ouderen. Dat geldt ook voor de voor standaard-Westerse oren al weer wat ‘moeilijker’ stukken met gamelan-instrumentarium waaruit het overige programma voor een belangrijk deel bestaat, van componisten Iwan Gunawan (1973), Ki Nartosabdo (1925-1985) en Sinta Wullur (1958).

Oorkaan presenteert ‘klassieke muziek uit de hele wereld’ in theatrale vorm voor een jong publiek. Het is bijzonder dat Oorkaan in deze voorstelling de klassieke Indonesische muziek aan bod laat komen. Oorkaan doet dat met topmusici, een profiel waaraan de vier musici uit de voorstelling zeker voldoen. Ze bespelen hun instrumenten bijvoorbeeld ook virtuoos tijdens ingewikkelde clowns-capriolen waar de regie om vraagt. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat de musici niet volledig over de acteertechniek beschikken om hun theatrale rollen helemaal overtuigend te maken. Waar hun muzikale kunnen gemakkelijk de verste hoeken van de zaal bereikt, zijn de theatrale acts nog niet helemaal uitgewerkt. Dat heeft er ook mee te maken dat de relatief kleinschalige voorstelling wat verloren staat in de de (goed bezette) grote zaal van het Amsterdamse Muziekgebouw. De afzonderlijke acts zitten elkaar ook weleens in de weg. En de als kolderiek bedoelde kostuums waarmee de musici in de droompassages de vier komische personages verbeelden werken een zekere afstandelijkheid in de hand.

De verschillende muzikale stukken vloeien fraai in elkaar over, waaronder naast Debussy en de gamelan-stukken een atmosferische compositie van klarinettist Michele Mazzini. Het vibrafoonspel van Veysel Dzhesur roept in alle stukken de atmosfeer van gamelanklanken op, maar alle ensembleleden hebben zich verdiept in gamelan-instrumentarium zoals bonang-klokken en windgong, en in de stukken geheel voor gamelan-ensemble geschreven klinkt het resultaat overtuigend.

Een komische scène waarin de musici elkaar met onderdelen van het gamelan-instrumentarium achternarennen mag nog wel wat verder worden uitgewerkt. Er worden grappen uitgehaald met de bonang-klokken (dat zijn omgedraaide potten in verschillende toonhoogten). Ik vraag mij af of het clownesk omspringen met de potten alsof het keukengerei is respectvol is. Al begrijp ik de bedoeling om het instrumentarium te ‘ontmythologiseren’, en zou Oorkaan hetzelfde doen met vertrouwder instrumentarium als piano en contrabas. Maar als het publiek minder bekend is met het instrumentarium, werken de grappen als middel om te ‘deconstrueren’ in de ogen van de kinderen misschien niet.

Fraai is de muzikale overgang naar de slotscène, als de musici de droomwereld verlaten, muzikaal met behulp van een lied van de geliefde Javaanse krontjong-zanger en -songschrijver Gesang Martohartono, dat in wat mondainere, nuchterder sferen brengt. De kostuums gaan één voor één uit en de neuzen af. Eigenlijk komen de musici met al hun virtuositeit dan theatraal pas echt weer goed tot hun recht.

Foto: Bart Grietens

Credits

Oorkaan Ensemble Michela Zanoni harpen (bonang), Michele Mazzini (klarinet, basklarinet, bonang) Robbrecht Van Cauwenberghe (bayan-accordeon, windgong), Veysel Dzhesur (slagwerk, tempelblokken), compositie Sinta Wullur compositie Michele Mazzini regie Yorick Stam decorontwerp Morgana Machado Marques kostuumontwerp Loïs Brandsen lichtontwerp Jeroen Oostenveld inhoudelijk advies Lara Nuberg workshopleiders Javaanse Gamelan Michiel Niemantsverdriet, Wulan Dumatubun trainer pencak silat Gerindo Kartadinata tourtechniek Jeroen Oostenveld, productieleider Selma Hanzon-Keijzer artistiek leider Caecilia Thunnissen