Voor de performance Golem liet theatermaker Thomas Ryckewaert zich inspireren door het Joodse verhaal over de gelijknamige levende pop van klei. In mysterieuze scènes stelt de maker vragen over de aard van de mens.

Het werk van Thomas Ryckewaert heeft iets weg van een wetenschappelijk onderzoek. In een van zijn eerste voorstellingen, Homo Sapiens, zagen we flarden van menselijke levens die in een klinische omgeving door mysterieuze onderzoekers werden gadegeslagen, en ook in latere voorstellingen kreeg het publiek de rol van voyeur met slechts een fragmentarisch begrip van de situatie. De nieuwsgierige blik die Ryckewaert op zijn personages werpt heeft iets afstandelijks, alsof hij eigenlijk niet zo goed weet wat hij nou van de mensheid moet denken. Die onderzoekende aanpak kwam tot een hoogtepunt in het project Genesis, waarin Ryckewaert een wetenschappelijke lezingenreeks, een kerkelijke mis en een theaterstuk aan de oorsprong van de mensheid wijdde. Ryckewaert deed zo een interessante poging om de invalshoeken van religie, wetenschap en kunst dichter bij elkaar te brengen en te laten botsen. Dezelfde drie-eenheid staat nu in zijn meest recente project centraal.

Golem is gebaseerd op het Joodse verhaal over de wetenschapper Maimonides, die poogde een levend wezen te scheppen vanuit de overblijfselen van een dode man. Ryckewaert en scenograaf Erki de Vries scheppen een wereld op scène waarvan elementen doen denken aan een laboratorium, waarin mannen en vrouwen in witte jassen ronddwalen en af en toe achter een computer plaatsnemen. Daarnaast overheerst een spel van licht en rook (ontworpen door Giacomo Gorini), waarin beelden ontstaan die aan de oneindigheid van het universum doen denken en het geheel een futuristische sfeer meegeven.

We worden door de performance geloodsd door een jonge vrouw (Efrat Galai) die uitsluitend (niet-boventiteld) Hebreeuws tegen ons spreekt. De andere personages doorbreken nooit de vierde wand; vanwege haar uitzonderingspositie rijst het vermoeden dat de jonge vrouw zelf de golem is, een posthumane creatie die met lichte spot en verwondering naar de mensen om haar heen kijkt. De vervreemdende blik die Ryckewaert op menselijke personages werpt wordt haar blik; de motivaties van de personages blijven onduidelijk en we kunnen ze ook niet verstaan (naast Hebreeuws wordt er alleen Portugees en onverstaanbaar Westvlaams gesproken).

Hoewel de sfeer van de voorstelling intrigeert, blijft het geheel wat te obscuur en ondoordringbaar om tot het einde te blijven boeien. De afzonderlijke scènes vertonen weinig samenhang; de verteller verdeelt het geheel wel in hoofdstukken maar er is geen duidelijke ontwikkeling merkbaar.

Als Golem geheel aan zijn hoge abstractiegraad ten onder lijkt te gaan, gebeurt er echter iets interessants. Plotseling gaan de zaallichten aan en wordt het onderscheid tussen performers en publiek opgeheven. Op een voice-over horen we The Hollow Men van T.S. Eliot, met de beroemde laatste regel ‘This is how the world ends, not with a bang, but with a whimper’. Terwijl de acteurs gaan liggen in vervreemdende geometrische voorwerpen die ze uit het decor losmaken, blijft Galai in het midden staan. Een rilling loopt over je rug, het is zoals Eliot zegt: hier is het einde van de mensheid, een rustig, zelfs gemoedelijk overnemen van het stokje door een nieuw ras.

Golem kabbelt lang voort, maar de slotscène beklijft. Plotseling zit je niet meer vanaf een veilige tribune naar een onderzoek te kijken, maar zit je middenin een kalme Apocalyps. Het is interessant dat juist het totaal wegstrippen van de sterke atmosfeer die Ryckewaert altijd in zijn voorstellingen weet te leggen het krachtigste moment van Golem teweegbrengt.

Foto: Koen Broos