Niek van der Horst stuntelt, sjeest, schuifelt, giechelt, trekt een grimas. Zijn motoriek wisselt van houterig naar smooth en van verlegen naar onbevreesd. Met een verbluffend gemak en geraffineerde subtiliteit speelt hij in zijn eentje een hele schoolklas.

Goed kwaad van Theater Artemis speelt in een trailer. Daarin heeft de net afgestudeerde scenograaf Liesje Knobel een kaal klaslokaal vormgegeven. Het publiek, groep zes van een school uit Noord-Brabant, zit keurig op de stoeltjes als ‘Niek’ (met naambordje op zijn borst) het lokaal binnenkomt. Is-ie de meester? Nee, hij stelt zich voor als ‘Niek’, die zeven jaar oud is, ook al ziet hij er misschien niet zo uit.

Het is razend knap hoe Van der Horst een verhaal over een hele klas vertelt en een stuk of vijftien kinderen plus twee leerkrachten wegspeelt. Knap gespeeld, maar ook knap helder geregisseerd door de piepjonge regisseur Sanne Nouws, die goed heeft aangevoeld dat het vertellen plus vele wisselen van rol om weinig fratsen vraagt. Het opplakken van een hele berg naambordjes doet het meeste werk. Nouws studeerde afgelopen zomer af aan de Regieopleiding te Amsterdam en vermengt in deze voorstelling heel vanzelfsprekend realisme met absurditeit.

Absurd is de uitdossing van Van der Horst, die gaandeweg met sneeuwschoenen en een soort ‘opzetmouwen’ steeds meer op een space ranger gaat lijken. De gangmaker in de klas, het clubje enthousiastelingen, het heksachtige meisje, de bijna blinde juffrouw en de tirannieke meester, de driftkop en de zonderling, al die individuen raken gaandeweg verscholen onder de anonieme skibril van een superheld die de wereld gaat redden. Realistisch is de agente die in vol ornaat de trailer binnenstapt en om de parkeervergunning komt vragen. ‘Dit is echt,’ fluisteren de kinderen met enig ontzag.

En dat ontzag, daar gaat het om. De tekst van Erik-Ward Geerlings vertelt hoe frustratie, druk doen, pesten en gewoon wat rotzooi trappen, uit de hand lopen als een van Van der Horsts personages goed kwaad wordt en de gangmaker op zijn smoel slaat. Dan komt de agente (Lottie de Bruijn) ruig de orde herstellen.

Vanaf dat moment vliegt de voorstelling jammer genoeg een beetje uit de bocht. ‘Nu is het zéker nep,’ wordt er dit keer over de agente gefluisterd. Haar relaas over het ontzag voor het uniform dat ‘rust, respect en aandacht’ afdwingt bij alle grote en kleine mensen die een beetje ‘in de war’ zijn tegenwoordig, speelt De Bruijn bewust compleet over de top. Maar het moralisme dat Geerlings in de tekst heeft geschreven, wordt daarmee niet genoeg ontkracht. De slottekst, waarin Van der Horst spreekt over de fijne middag die de klas daarna beleeft, waarin ze eerst samen gingen lachen en vervolgens samen gingen huilen, ‘wat zo opluchtte dat we dachten dat we daarna nooit meer ruzie zouden maken’, is zelfs tenenkrommend. Daar kan de geweldig gekozen absurditeit en de uitvergroting niks aan veranderen.

Foto: Phile Deprez