De makers van BOG benaderen hun vak en de wereld puur via de taal. In GOD gaan ze op zoek naar de grenzen van de vorm die ze hebben gekozen: met alleen de taal als precisiegereedschap op zoek naar structuren en betekenis in het leven van de mens. Hier gericht op het onderwerp God. En vrijwel volledig gestript van elke handeling. Wat voor ruimte biedt de beperking?

Benjamin Moen, Judith de Joode, Lisa Verbelen en Sanne Vanderbruggen staan bij binnenkomst in de voor BOG karakteristieke opstelling van vier mensen op een rij. Ze dragen heel gewone, alledaagse kleding. Achter hen een wit canvas doek. Voor hen op de grond drie buislampen. Verder blijft alles leeg en gedurende het hele stuk blijven ze daar consequent staan. Geen verkleedpartijen, geen gemeubileerde scènes, geen kus, geen gevecht, geen fataal geheim.

Maar luister. Daar gaan de monden open. De spelers spreken hun toeschouwers aan, ze leggen met enig omhaal uit dat wat er gezegd gaat worden weleens tegen het zere been van deze of gene kan gaan zijn. Ze nemen de tijd. Dan volgen vragen, heel veel vragen, en uitspraken, ideeën en veel standpunten over het onderwerp. Het ziet eruit of ze niets meer doen dan hun tekst uitspreken, zoals een zanger stilstaat om zijn lied te brengen – en die tekst bevat veel elementen die zich ervoor lenen om zo te worden gebracht: herhaling, verwijzing, omkering, variatie in ritme en toon.

En gaandeweg blijkt in die beperking veel ruimte te bestaan voor perspectieven en verschuivingen. Niet alleen vertolkt de groep een veelheid aan standpunten, ze wegen die ook, proberen ze uit, stellen er vragen bij. Ze halen hoogdravende uitspraken over het grote onderwerp onderuit met een grap. Of andersom. En net als in het leven zijn het ook hier vaak de subtiliteiten die bepalen hoe de woorden overkomen. Hoe klinkt de stem? Hoe staan de ogen? Wie kijkt de spreker aan? Wordt er met overtuiging een stelling geponeerd, of aarzelend, met een kwinkslag, onbehouwen of zo precies mogelijk? Zeker bij een onderwerp dat zo gevoelig ligt als God is dat van belang.

Doordat er verder op de vloer niets gebeurt komen deze inhoudelijke invalshoeken en nuances in toon nu juist heel scherp naar voren. Iets om bij stil te staan in een tijd waarin we zo vaak met meerdere dingen tegelijk bezig zijn: autorijden met achterin een DVD-tje op om de kinderen stil te houden, tijdens het eten toch even checken wie je nu weer een appje stuurt. Hoe vaak nemen we nog een uur de tijd om een groot onderwerp in een gesprek uit te diepen? Hier in de zaal gebeurt het en ontvouwt zich een spannend geheel dat soms de vorm van een lezing heeft, soms van een intiem gesprek tijdens een wandeling, nu eens een gedicht voor meerdere stemmen, dan weer een komische dialoog, en eerst langzaam, dan snel bouwt het naar een mooi muzikaal samenspel van stemmen. Als je je eraan kunt overgeven komt het in de buurt van een geslaagde mis: via God tot de mens en zo tot jezelf komen.

Na afloop loopt een vrouw uit het publiek foeterend de zaal uit. ‘Dit is geen theater!’ Wat ze heeft gezien heeft haar boos gemaakt. Uit wat ze zegt maak ik op dat de makers voor haar niet genoeg elementen van het theater voor het voetlicht hebben gebracht. Maar voor mij was dat juist datgene waarin de kracht van het werk schuilt. Dat de makers zo dicht bij zichzelf blijven, of lijken te blijven, dat het werk met een hoge mate van moeiteloosheid tot de kijker komt. Dan kan wat er gebeurt je zo direct raken dat je geneigd bent te denken, ja zeg, dit zou ik zelf ook gezegd of gedaan kunnen hebben. Of dat je haast afgunstig denkt: had ik het zelf maar zo gedaan. Omdat het net dát uitdrukt waar je zelf ook mee worstelt.

Foto: Wannes Cré