Ondanks dat zowel religie, homoseksualiteit en de relatie tussen moeder en kind om liefde zouden moeten draaien, staan ze in de praktijk vaak op gespannen voet met elkaar – zowel in de privésfeer als in het publieke debat. Marcus Azzini, Nazmiye Oral en Sidar Toksöz laten zien hoe je het gesprek daarover ook aan kan vliegen: in veiligheid, zoekend naar overeenkomsten maar zeker ook met oog (en waardering) voor elkaars verschillen in opvatting.

Marcus Azzini, artistiek directeur en regisseur bij Toneelgroep Oostpool, is katholiek én homoseksueel, wat zijn moeder maar moeilijk kan accepteren. Nazmiye Oral is actrice, ze ontworstelde zich van haar traditioneel Turks-islamitische opvoeding – en maakte daar eerder al de kwetsbare voorstelling Niet meer zonder jou over, mét haar strenggelovige moeder. En Sidar Toksöz ten slotte heeft een Turks-Koerdische vader – waar hij erg tegen opkijkt – en een Nederlandse moeder. Hij is atheïstisch opgevoed, heteroseksueel, studeerde vorig jaar af aan de toneelschool in Amsterdam en heeft een ongecompliceerde band met zijn ouders. ‘Problemen glijden van hem af’, zeggen de andere twee over hem.

De makers vetrokken vanuit de vraag: ‘Wanneer is de liefde voor God groter dan liefde voor het kind?’ Een complexe vraag, waar geen eenduidig antwoord op te formuleren is, zo blijkt ook uit deze voorstelling. Daarvoor zijn de begrippen en de interpretaties te diffuus. Want wat de een uit liefde doet, kan door de ander als het tegenovergestelde ervaren worden. En wanneer doe je iets uit de liefde voor God, of uit angst om verstoten te worden uit je gemeenschap?

Voor God is een moeder putten de drie spelers allereerst uit hun eigen levens. Het levert zeer intiem, persoonlijk theater op, dat op momenten zeer kwetsbaar wordt – bijvoorbeeld als Azzini vertelt over hoe zijn moeder omsprong met de ziekte van zijn broer, of wanneer Toksöz (op audio) zijn vader vraagt naar de grenzen van diens onvoorwaardelijke liefde voor hem, en daar een hakkelend antwoord op krijgt.

Maar de makers keken ook over hun eigen, particuliere ervaringen heen. Ze lazen boeken, artikelen en spraken zo’n vijftig homoseksuele kinderen over de band met hun gelovige ouders. Fragmenten uit die gesprekken worden – bij monde van de acteurs of door middel van audio-opnames – door de voorstelling verweven.

Ook het publiek wordt rechtstreeks bij de voorstelling betrokken. De spelers vragen regelmatig aan de toeschouwers hun hand op te steken als ze zich ergens in herkennen, en dat vervolgens kort toe te lichten. De intentie daarachter is helder, het zorgt voor een hoge betrokkenheid bij deze toch al intieme voorstelling, maar het voelde op de première bij vlagen wel wat plichtmatig of geforceerd. Want hoe reageer je vervolgens op de verhalen die uit de zaal komen? Zo werd over persoonlijke ontboezemingen uit de zaal soms klakkeloos heen gewalst. Dan schiet, goede intenties ten spijt, dat soort precaire interactie toch haar doel voorbij.

De voorstelling opent in een lege, witte ruimte. Een huis dat nog ingericht moet worden, dat vertrouwd moet worden. Gaandeweg wordt die onpersoonlijke ruimte gevuld met foto’s, herinneringen en verhalen. En met de namen van toeschouwers uit de zaal die zich in de onderwerpen herkennen en die dus worden opgenomen in deze nieuwe familie. Want dat is de sleutel, volgens Azzini. Hij wil zijn moeder vergeven, maar ondertussen creëert hij ook zijn eigen familie, zijn eigen thuis.

God is een moeder gaat over meer dan homoseksualiteit en religie, het gaat over eigenwaarde, uitsluiting en verantwoordelijkheid. Door de thematiek breed aan te vliegen (bijvoorbeeld: wat is eigenlijk een moeder, welke man voelt zich moeder?) wint de voorstelling aan universele zeggingskracht. De voorstelling werpt veel vragen en lijntjes op, meer dan worden ingelost. Dat voelt enerzijds wat ongefocust, maar zorgt er ook voor dat de voorstelling na afloop nog blijft doorwerken. God is een moeder is een theatraal gesprek, en dat is met het slotapplaus nog lang niet afgelopen.

Ondanks de intieme, kwetsbare insteek blijft de theatervloer steevast aanvoelen als veilige haven, waarin alles mag bestaan en niets wordt veroordeeld. Dat is mooi, maar ik miste af en toe de ruimte voor kritiek en ontluikend onbegrip – dat ongetwijfeld in het repetitieproces de kop op zal hebben gestoken, maar waar in de voorstelling weinig van terug te vinden is. Als we God is een moeder beschouwen als een oefening in liefdevol samenleven in verschillen, lijkt me de weg om daar te komen ook een wezenlijk onderdeel van de klus waar we voor staan.

Eigenlijk wordt alleen Oral echt kritisch door haar medespelers bevraagd, als ze vertelt hoe ze haar verstandelijk gehandicapte broer adviseert (nog) niet aan hun moeder te vertellen dat hij homoseksueel is. Maar beschermt ze hiermee haar broer of haar moeder? Je doet hetzelfde bij hem als je moeder bij jou deed, zegt Azzini daarop. ‘Je onderdrukt hem.’

Door het harmonieuze evenwicht even te verstoren, wordt God is een moeder op die momenten behalve uiterst kwetsbaar, ook even gevaarlijk en confronterend voor de spelers op de vloer. In de zin ‘Ik hou van hen allebei’ vat Oral precies de kern van haar dilemma samen. Het is jammer dat de scène eigenlijk ophoudt voordat de consequenties van die constatering echt onderzocht zijn.

Foto: Sanne Peper