In Haifa staat het Khashabi Theatre dat geleid wordt door schrijver/regisseur Bashar Murkus en creatief producent en dramaturg Khulood Basel. Het tweetal heeft het theater samen met een groep Palestijnse makers opgericht. Yes Daddy schreven ze voor een oude (Markam J. Khoury) en een jonge acteur (Anan Abu Jabir). (meer…)
Leonardo Manzan werd voor de Biennale Teatro in 2020 gevraagd om een voorstelling over censuur te maken. Voel je vrij, zeiden ze. Huh? Een voorstelling over censuur in alle vrijheid? Hoe kun je een voorstelling maken over censuur zonder censuur? Dan is het in feite niks.
Na tien minuten gejongleer met woorden (een voorstelling over censuur zonder censuur is geen voorstelling over censuur meer, en een voorstelling over censuur mét censuur is gecensureerd dus ook geen voorstelling, dus…) zijn we geen steek verder. En dan begint Glory Wall.
Oké, er is een muur. Poging één: een voorstelling over censuur. Die duurt ongeveer twintig seconden en is onzichtbaar. Applaus. Poging twee dan, een heropvoering van Ibsens Een poppenhuis, waarvan het drama zich geruisloos, achter de muur, voltrekt. Poging drie. Het publiek dat gekomen is (en het afwezige publiek dat stikjaloers is) moeten iets zien, anders gaan ze weg.
Uit de muur wordt een cirkel geslagen en in het gat verschijnt een mond. Dan maar een rap. Dat is hoe de échte Glory Wall begint: dit is een voorstelling met een vierde wand met een gat erin. En die muur? Dat is gewoon een muur. Je kunt erop los conceptualiseren zoveel je wil, maar het blijft een muur.
Wat volgt is een deconstructie van alle tropen die theater lief is, uitgebeeld door de monden, ogen, oren en gehandschoende armen die uit de muur steken, vervreemd van hun lichaam. Allerlei Shakespeare- en Beckettverwijzingen vliegen voorbij. In samenwerking met het publiek (een hilarisch spel waarin een zaklamp toeschouwers rekruteert die op de muur geprojecteerde, hoogst intellectualistische dialogen tussen historische helden van het schandaal moeten uitspreken, en natuurlijk worden hen allerlei schunnige grappen in de mond gelegd), onderzoekt Manzan wat die paradox nou precies is: hoe kun je in hemelsnaam iets over censuur maken als de plek waarvoor je het maakt je alle vrijheid geeft dat te doen? Voor wie doe je het dan?
Slapstick uit het boekje
Wat publiekparticipatie met een knipoog, slapstick recht uit het boekje en een voor het lokale publiek herschreven grap over André Hazes en het publiek is mee. Aan timing en humor ontbreekt het niet. Het is een plezier om te kijken naar wat allemaal mogelijk is met die simpele ingreep: een muur met gaten waar maar één ledemaat tegelijk doorheen past.
Maar na een uur lachen moet er toch een punt komen. De schrijver komt aan het woord. Alleen is het niet Manzan, maar zijn piemel die door één van de gaten wordt geduwd. ‘Interviews met makers zijn veel interessanter dan hun werken’, zegt hij, ‘dus ik wilde het stuk eindigen met een interview.’ ‘Wil je daarmee al je collega’s over een kam scheren en zeggen dat ze slecht werk maken?’ vraagt de handschoen met microfoon aan Manzans piemel. Maar dat is niet zijn punt. Hoe kan een festival censuur thematiseren binnen het kader van een instituut, waarin het enige heilige Het Theater zelf is?
In het theater is niets meer gevaarlijk, omdat iedereen het met elkaar eens is. Er is geen sprake meer van machten die gevaarlijke kunst monddood proberen te maken: theater is een gesprek tussen makers die de Cultuur in stand houden door Cultuur te maken, een geïnstitutionaliseerde circle jerk. ‘Moed’, hoezeer het ook je thema is, is een jas geleend van zij die écht iets op het spel hebben gezet, de Daniil Charmsen van de kunstgeschiedenis die in gevangenschap zijn verhongerd voor de kunst die ze maakten.
Manzan (of Manzans piemel) heeft een punt. Wat staat er nog op het spel in een programma over censuur als alle kunstenaars hun ongecensureerde werk over censuur aan mensen presenteren die het toch wel met ze eens zijn? Het is maar een simulacrum, een kopie zonder origineel, van het werk dat kunstenaars hebben verzet die écht gevaar liepen.
Prediken voor eigen parochie
Het is verfrissend dat Manzan een (bot en wat cynisch) standpunt inneemt in dat eeuwige prediken-voor-eigen-parochie gesprek. Welke theatermakers hij precies aanvalt blijft onduidelijk. Bestaat het soort neuzelige, stroperige, frustrerende, intellectualistische theater nog? Ongetwijfeld. Maar alle makers die wereldwijd pogingen doen iets anders te maken dan dat, en wél hun leven op het spel zetten voor hun kunst, blijven onbelicht.
En wie die mensen zijn, die echt wat op het spel hebben gezet? Hun namen worden op de muur geprojecteerd en uit de nu gedichte gaten steken sterretjes die langzaam opbranden ter ere van hen. Dat het vooral mannen zijn is in een werk over censuur ongetwijfeld hypocriet, waarom niet al die kunstenaars uit de schaduw van de kunstgeschiedenis tillen die de bekendheid onthouden zijn? Maar goed, de voorstelling heeft nooit gepretendeerd verheven te zijn.
Misschien is Glory Wall uiteindelijk dit: een mislukte poging om een gevaarlijk werk te maken. En de mislukking is juist de aanklacht. Welk theater hij daarmee precies aanvalt en of dat theater echt bestaat of vooral een zelfgemaakte karikatuur van geïnstitutionaliseerde kunst is, blijft de vraag. Pretentieloos is het in ieder geval. Glory Wall is een oprechte kritiek.
Wat misschien nog belangrijker is, is wat er in de tussentijd gebeurt: humor, plezier, vermaak. We hebben gezongen, we hebben gelachen. Hoe vaak kun je dat nou zeggen na een avondje theater? ‘Dat wilde ik het publiek laten zien’, zegt Manzan. ‘Dat plezier nog wel mogelijk is.’
Foto’s: fotograaf onbekend