In een even fysiek als intiem duet spelen Abke Haring en Jacob Derwig twee (ex)geliefden die elkaar opnieuw ontmoeten in het aangezicht van de dood. Onderliggende vraag: wat is het moment dat je je het meest levend voelde? Wat maakt voor jou het leven de moeite waard? Een voorstelling over sterven en afscheid nemen. (meer…)
‘Jij weet niets van de gruwel van het leven – jij wilt schoon zijn’, roept Giovanni (Jesse Mensah) tegen zijn geliefde David (Eelco Smits) aan het einde van hun stormachtige relatie. Tegen die tijd dringt de vraag zich steeds meer op of dat verwijt niet ook van toepassing is op de makers van de voorstelling waar we naar kijken – Giovanni’s Room, een bewerking van de gelijknamige roman uit 1956 van James Baldwin.
In het boek volgen we het perspectief van David, een jonge Amerikaan die in het Parijs van de vijftiger jaren een onderbreking zoekt van zijn afgelijnde en uitgestippelde leventje in New York – op rekening van zijn vader, die hem regelmatig cheques stuurt. Zijn zorgeloze leven wordt echter flink opgeschud door de ontmoeting met Giovanni, een uit Italië uitgeweken barman op wie hij op slag verliefd wordt.
Regisseur Eline Arbo begint haar voorstelling ook vanuit Davids perspectief. Smits staat als David alleen op de scène en memoreert zijn eerste homoseksuele liefdeservaring, met een buurjongen. Waar bij een eerdere omschrijving van Davids ontmoeting met zijn verloofde Hella alleen een monotone drone te horen was, komt er in de herinnering aan de buurjongen een melodie in, en zacht gezang van Mensah, waardoor meteen duidelijk wordt waar Davids echte verlangens liggen.
Davids worsteling met zijn identiteit en verlangens staat centraal in Giovanni’s room. Net als in Baldwins roman – intersectioneel avant la lettre – weet Arbo in haar bewerking (met dramaturg Bart Van den Eijnde) sterk te laten zien hoe de privileges van David (Amerikaanse toerist, rijk) zijn relatie met Giovanni (Zuid-Europese migrant, arm) vanaf het begin ongelijkwaardig maken, en hoe zijn angst om die privileges kwijt te raken uiteindelijk tot het einde van hun liefde én (indirect) tot de dood van Giovanni leiden.
De dialogen tussen David en Giovanni, alsmede die met hun oudere vriend Jacques, zijn de sterkste scènes in de voorstelling, omdat ze het conflict tussen conformeren aan de norm en jezelf durven zijn effectief op de spits drijven – én de gevolgen laten zien voor zij die vanwege hun etniciteit of sociaal-economische positie niet eens de keuze kunnen maken om zich bij de status quo aan te sluiten.
De sterkste toevoeging die Arbo aan de roman maakt is het uitdiepen van het personage van Jacques. Zijn eigen eenzaamheid en verbittering als homoman op leeftijd komen in de tekst én de ontroerende vertolking van Steven Van Watermeulen goed over het voetlicht. Eigenlijk fungeert hij als een mogelijke toekomstversie van David zelf, omdat Jacques zichzelf ook verwijt dat hij niet voor de liefde koos toen hij jong was.
Wat minder goed uit de verf komt is de groezeligheid van het milieu waarin Giovanni’s room zich afspeelt. Met haar veel te smaakvolle vormkeuzes lijkt Arbo aan smetvrees te lijden – er wordt in de dialogen wel benoemd dat we in bedompte bars en smerige kamertjes zijn, maar de popconcert-achtige belichting en de toneelschooldictie van de acteurs maken dat geen enkel moment overtuigend. Het pijnlijkst zijn de seksscènes tussen David en Giovanni: in plaats van de hongerige verlangens van de personages te tonen, is er met behulp van intimiteitscoördinator Markoesa Hamer kitscherig ballet van gemaakt. Dat dient ook een doel: de choreografie wordt drie keer in iets andere vorm herhaald, en laat zo subtiel de verwijdering tussen de twee mannen zien. Maar het laffe abstraheren van seks tussen twee mannen is tekenend voor de weigering van de makers om zich echt in Baldwins wereld onder te dompelen.
Ook de spelregie van Arbo, normaal gesproken toch een van haar sterkste kanten, lijdt onder een gebrek aan heldere keuzes. Jesse Mensah weet de speelsheid én de kwetsbaarheid van Giovanni goed over te brengen, maar overtuigt niet als een man die in zijn jonge leven al de vreselijkste dingen heeft meegemaakt – zijn spel is te licht, hij wordt nergens gevaarlijk. Gijs Scholten van Aschat krijgt in de minirol van bareigenaar Guillaume nauwelijks iets te doen, en maakt er dan maar een eendimensionale lomperik van.
Eefje Paddenburg krijgt de ondankbare taak om de volstrekt oninteressante vrouwelijke personages uit Baldwins roman kleur te geven – hoewel ze een verdienstelijke poging doet, en Arbo haar als Hella nog enkele extra feministische teksten meegeeft, is het een onmogelijke opgave. De vrouwen blijven zetstukken in het drama dat zich rond de mannen afspeelt. Paddenburgs muzikale bijdrages zijn een stuk meerlager – zeker een kort duet dat ze met Mensah zingt, met Smits gevangen tussen zijn twee geliefden in, legt veel meer van Hella bloot dan al haar gesproken teksten.
Bij Eelco Smits kun je op zich begrijpen waarom hij David zo oppervlakkig speelt: het personage is van begin tot eind doodsbang om zich echt bloot te geven. Maar de acteur laat geen enkele subtekst onder zijn masker vandaan komen, waardoor hij slechts twee registers bespeelt: de oppervlakkige buitenkant van David en de emotionele uitbarstingen die hij aan het slot van de voorstelling heeft – met als absolute dieptepunt de kitscherige licht- en regenshow die scenograaf Roel Van Berckelaer en lichtontwerper Varja Klosse inzetten om Davids innerlijke verscheurdheid bij het publiek door de strot te duwen.
In de roman worden die uitersten overbrugd door de monologue intérieur van David, maar die is in de theaterbewerking grotendeels bij hem weggehaald en bij Jacques en Guillaume neergelegd. Het blijft onduidelijk wat hiervoor de inhoudelijke beweegredenen zijn – behalve dat Scholten van Aschat voor zijn salaris toch iets te doen moet hebben – en het haalt bovendien spelkansen bij Smits weg: als hij zelf zijn eigen zielenroerselen zou mogen omschrijven konden we die misschien beter meevoelen. Toch blijft ook de vraag of het niet beter was geweest om de al te letterlijke beschrijvingen van Davids binnenwereld te schrappen en te zoeken naar speloplossingen – theater is immers een audiovisueel medium.
Ik moest na het bekijken van Giovanni’s room denken aan Weg met Eddy Bellegueule, waarin Arbo er wél zo goed in slaagde om een gemarginaliseerd milieu overtuigend in beeld te brengen. Het lijkt erop dat ze een tegelijkertijd gestileerde en overdadige esthetiek, die sterk aan haar voorganger Ivo van Hove doet denken, op Baldwins roman heeft willen plakken. Maar Giovanni’s room is juist gebaat bij onafheid, vuigheid, onbeheersbaarheid – al die zaken die David koste wat kost buiten de deur probeert te houden.
Foto’s: Fabian Calis
Ik vind het nogal wonderlijk dat de recensent de (vorm)keuzes van de makers bekritiseert, omdat ze niet overeenkomen met zijn ideeën over de brontekst.
‘Maar het laffe abstraheren van seks tussen twee mannen is tekenend voor de weigering van de makers om zich echt in Baldwins wereld onder te dompelen.’
Is Marijn Lems gezaghebbend als het gaat om het werk van Baldwin? Is hij zover ingewijd in zijn werk dat hij dit soort statements kan maken? En waarom zouden de makers niet een andere analyse en interpretatie kunnen hebben? Ik vind de hele gedachtegang nogal aanmatigend. Als je als recensent een bepaalde overtuiging hebt over iemands werk, prima, maar laat die overtuiging dan lekker thuis of probeer je daadwerkelijk te verdiepen inhoudelijk waarom makers bepaalde keuzes maken in plaats van te checken of het wel past binnen je eigen denkkader.
Nog los van het feit om heel vals dr esthetica van Arbo te vergelijken met die van Van Hove, nadat Lems eerder haar bejubelde omdat ze zich zou los hebben gezongen van zijn voorstellingen.
Beste Marijn,
Ik wil graag iets met u delen dat mij opvalt bij het lezen van uw recensies. Steeds vaker herken ik ze vrijwel meteen als van uw hand. Dat kan een teken van een kenmerkende persoonlijke stijl zijn, maar ik ervaar dit helaas niet altijd als positief.
Ik wil u daarom uitnodigen om terug te keren naar wat volgens mij de essentie is van theaterkritiek: eerst een zo objectief mogelijke beschrijving geven van wat u heeft gezien. Bij uw collega’s zie ik vaak dat zij eerst de beelden, teksten en regie in hun eigen taal proberen te begrijpen en te beschrijven, voordat zij hun persoonlijke oordeel eraan koppelen. Dit maakt het voor de lezer aantrekkelijker om zelf een mening te kunnen vormen en met een open blik naar het stuk te kunnen kijken.
In uw kritiek herken ik een sterke stem en passie voor theater. Echter betreft het geen persoonlijk blogbericht, maar een recensie op een website die vol theaterliefhebbers (en meningen) zit. Ik geloof dus dat een andere benadering uw werk opener, gevoeliger en opbouwender kan maken.
Met vele groet
Beste Jonas F,
bedankt voor je advies! Inderdaad verschilt mijn stijl van die van sommige andere recensenten op deze website. Dat is ook de kracht van Theaterkrant: we zijn een collectief van critici die er allemaal een andere stijl en taakopvatting op na houden. Voor die van mij verwijs ik je graag naar het manifest dat ik enkele jaren geleden op deze website heb geschreven: https://www.theaterkrant.nl/nieuws/manifest-van-de-theatercriticus-omarm-je-subjectiviteit/
Ik vermoed dat we het over sommige elementen van de opdracht van de criticus eens zullen zijn (bij voorbeeld: de taak om discussie te stimuleren en ruimte te creëren voor verschillende opvattingen en lezingen) en andere niet (bij voorbeeld: de noodzaak om wat dan ook ‘zo objectief mogelijk’ te beschrijven).
Wat mijn stijl betreft: ik geloof eerder dat een sterk opiniërende toon de lezer uitdaagt zelf tot een oordeel te komen, dan dat een ambivalenter stuk dat doet. Moet ik uit je woorden opmaken dat jouw eigen oordeel over of lezing van een toneelstuk onklaar wordt gemaakt door die van mij? Dat vind ik moeilijk te geloven – ik zet duidelijk uiteen hoe ik tot mijn lezing kom, en geef de lezer daarmee de ruimte om het daarmee eens of (flink) oneens te zijn.
En daar zijn de comments ook voor. Ik nodig je daarom van harte uit om onder mijn recensies je contrasterende of juist accorderende lezingen van de stukken die ik bespreek te schrijven – ik beloof dat ik ze met aandacht en interesse zal lezen.
Warme groet,
Marijn.
Beste Marijn,
Bedankt voor je antwoord en de verwijzing naar je manifest. Ik begrijp je argument dat subjectiviteit de lezer kan uitdagen om zelf tot een oordeel te komen, en ik waardeer je uitnodiging om via deze weg reactie of andere visies te geven op het gerecenseerde stuk. Echter ben ik geen recensent, maar lees ik de kritiek wel graag en vaak. Theaterkritiek is voor mij een balans tussen observatie, interpretatie en een goed onderbouwd oordeel, met als doel de lezer zowel te informeren als te inspireren.
Wat ik regelmatig mis in je recensies is essentiële informatie over wat je precies hebt gezien. Beschrijvingen van de mise-en-scènes, de toneelbeelden, de sfeer of specifieke momenten in de voorstelling zijn voor mij belangrijk om je interpretatie en mening goed te kunnen plaatsen. Zonder dat fundament voelt jouw lezing soms eenzijdig of sensatie-gericht.
Een voorbeeld is de zin: “met als absolute dieptepunt de kitscherige licht- en regenshow die scenograaf Roel Van Berckelaer en lichtontwerper Varja Klosse inzetten om Davids innerlijke verscheurdheid bij het publiek door de strot te duwen.” Wat hield die licht- en regenshow precies in? Hoe werd dit uitgevoerd en wat was het effect ervan? Het gebruik van termen als ‘dieptepunt’ en ‘kitsch’ roept wel een oordeel op, maar zonder beschrijving is het lastig om dit te begrijpen of zelf een beeld te vormen. Stel ik ga nu kijken naar het stuk, dan zorgen deze woorden vooral dat ik mee zal gaan in jouw retoriek. Ze dagen me niet uit om op een andere manier naar de scene te kunnen kijken.
Ik geloof dat een balans tussen beschrijving en interpretatie een recensie sterker maakt, juist omdat het de lezer een completer beeld geeft van de voorstelling. Vanuit dat beeld kan ik je mening beter begrijpen en er op een inhoudelijke manier op reflecteren, ongeacht of we het eens of oneens zijn.
Ik denk ook dat zo’n balans je recensies overtuigender kan maken. Het zou je misschien zelfs in staat stellen om met nog meer scherpte je subjectieve visie neer te zetten, omdat die dan beter geworteld is in wat er op het toneel te zien was. Overigens dateert je manifest uit 2019 – ik ben benieuwd of jouw opvattingen sindsdien ook verder zijn ontwikkeld.
Met vriendelijke groet,
Jonas F.
Een recensie naar mijn hart!! Eerlijke reflectie van een theaterbeleving. Ik heb de voorstelling ook zondag gezien, en wil Marijn prijzen om zijn, in mijn ogen, goede kijk op theater en haar zeggingskracht.
Ook heel fijn dat hij er niet voor wegloopt om de (tegenvallende) acteerprestaties te benoemen, waar veel andere recensenten toch vaak weinig kritisch over ITA durven te schrijven. En ook ik, en iedereen, die Toneelgroep Amsterdam/ITA de laatste jaren heeft gevolgd kan niet om het vergelijk met Ivo van Hove heen. Na Eddy Belgeulle en De Jaren was ik heel blij met Eline Arbo, maar na weer een decor met muziekinstrumenten en weer dezelfde soort muziek, ben ik niet zo zeker of zij de status van het ITA op dezelfde manier kan voortzetten na Van Hove.
En inderdaad: de lichtshow als enorm special effect kan het tekort aan emotie in het spel niet goedmaken. En daardoor wordt het kitscherig.
Marijn heeft het goed gezien en nog beter verwoord.
Ha Jonas,
bedankt voor je verdere uitleg. Je hebt zeker gelijk dat er een balans tussen omschrijving en interpretatie nodig is, maar waar we waarschijnlijk van mening verschillen is waar de balans ligt. Zoals ik destijds in mijn manifest schreef, neig ik liever naar ’te weinig beschrijving’ dan naar ’te weinig analyse’. Uiteraard heb je wel gelijk dat een goede analyse de lezer ook meeneemt in hoe oordeel en wat er op scène gebeurt zich tot elkaar verhouden. Zelf heb ik het idee dat ik dat voldoende doe in mijn recensies, maar daar mag je het natuurlijk mee oneens zijn.
Om op je voorbeeld in te gaan: uiteraard had ik kunnen omschrijven hoe dat lichtspel er precies uitziet, maar voor de analyse is dat van weinig belang. De redenering is immers dat het spel in emotionele ontwikkeling tekortschiet, dat de ontwerpers daar door visueel bombast nog iets van proberen te maken, en dat die overcompensatie het kitscherig maakt. Hoe dat er dan precies uitziet is voor mij van te weinig toegevoegde waarde. Wel kan ik zeggen dat ik, hoewel het mijn persoonlijke stijl niet is, zeker ook collega’s bewonder die wel degelijk wat minutieuzer op specifieke beelden ingaan.
Interessant wat je zegt over dat je blik sterk gestuurd wordt door mijn recensie als je nu naar de voorstelling zou gaan. Dat mijn woorden je niet uitdagen om ‘op een andere manier naar de scène te kijken’ vind ik moeilijk te begrijpen. Door mijn contraire lezing heb je immers al minstens twee perspectieven voorhanden: die van het volgen van de emotie zoals de voorstelling die presenteert, en mijn verwerping daarvan. En dat is zelfs nog vóórdat je daarin meeneemt dat jij als kijker geheel je eigen bagage en ervaringen naar een voorstelling meebrengt. Dat die geheel overruled zouden worden door het lezen van mijn recensie, dat kan ik maar moeilijk geloven – maar als dat zo is, kan ik je als enige advies meegeven om voortaan geen recensies van mijn hand meer te lezen, aangezien een dergelijke beperking van je kijkvrijheid het tegenovergestelde is van wat ik met mijn werk beoog. Lees mijn werk dan vooral pas nádat je een voorstelling hebt bezocht.
Ik wil je bedanken voor je reactie, omdat het altijd interessant is te horen hoe iemand mijn werk ervaart. We moeten constateren dat mijn stijl niet volledig aansluit bij wat jij zoekt in een recensie, en dat is ook helemaal okee.
Warme groet,
Marijn.
Ha Marijn,
Vraagje: maak ik uit jouw formulering op dat jij de intimiteitscoördinator mede-verantwoordelijk acht voor de artistieke vormgeving van intieme scènes? Of bedoel je enkel te benoemen dat er een coordinator aanwezig is geweest? Ik ken deze rol meer als faciliteren en coachend t.b.v. de artistieke keuzes van makers, niet als een eigen stem in deze keuzes, maar misschien is dat een beperkt beeld?
Ha Sanne,
goede vraag! Uit de gesprekken die ik met intimiteitscoördinatoren heb gevoerd, bleek dat het vaak voorkomt dat zij samen met de regisseur en de acteurs bedenken hoe intieme scènes het beste kunnen worden vormgegeven. Daar komt dus regelmatig ook mede-makerschap bij kijken. In de praktijk verschilt het natuurlijk behoorlijk hoe het aandeel van de regisseur, de acteurs en de intimiteitscoördinator in de uiteindelijke scènes zich tot elkaar verhoudt. Daarom heb ik in deze recensie voor de veilige formulering ‘met behulp van’ gekozen.
Warme groet,
Marijn.
De vrij scenes vond ik juist spectaculair en heel ontroerend! Prachtig juist in zijn abstractie en toch heel veel passie herkenbaar! en dit heb ik ook van andere vrouwen in mijn omgeving gehoord. vrouwen herkennen kennelijk deze vorm van passie en explosies meer dan mannen? de voorstelling heeft mij erg geraakt en gaf mijn bij afsluiting van de door u beschreven als kitschige slot-scene tranen in den ogen! Bravo!
Ik ben het helemaal met Marijn eens dat de smaak van de recensent best in de besprekingen mogen doorklinken. Wat mij betreft mag dat zelf nog wel wat luider. Maar er is denk wel een verschil tussen besprekingen hier op de website van de Theaterkrant en recensies in de dagbladen. Sowieso is het aantal woorden van een krantenrecensie beperkt en daarmee is er vanzelfsprekend weinig ruimte voor serieuze beschouwing en wordt er vaak slechts een korte beschrijving gegeven. Maar het brede publiek dat een krant moet bedienen, is ook anders dan het voorgesorteerde publiek dat de Theaterkrant op haar website mag ontvangen – niet alleen qua aantal, maar vermoedelijk ook in de mate waarin men in geoefend is in het toevoegen van enige korreltjes zout aan het oordeel van de recensenten.
In dit verband is een leuke vraag aan Marijn of hij hetzelfde harde oordeel voor de NRC had geschreven – of had hij misschien toch voor iets andere bewoordingen gekozen?
Met de bewoordingen in zijn recensie hierboven beschrijft hij overigens vrij exact het gevoel waarmee ik de zaal verliet. Inhoudelijk ben ik het ook bijna volledig met hem eens. En als lezers het niet eens zijn met de punten waarop Marijn het stuk niet erg geslaagd vindt, dan is dit inderdaad de plek om daar eens flink tegen tekeer te gaan.
(Ik kijk bijvoorbeeld uit naar de eerste lovende woorden over de keuze van Arbo om de hele vertelling op een donker, leeg toneel te spelen. Super-esthetisch, maar dit is natuurlijk een vreselijk letterlijke verbeelding van de leegte die de traumatische affaire in Parijs bij de verteller heeft achtergelaten.)
Ha Gerard,
interessante vraag! Hoewel het inderdaad verschil maakt of ik voor Theaterkrant of voor NRC schrijf, maakt het voor de toon of ‘hardheid’ van het stuk eigenlijk niet uit. Ik merk geen verschil tussen NRC-lezers en Theaterkrant-lezers op het gebied van relativeringsvermogen eerlijk gezegd. Wel is het zo dat ik in NRC minder kennis over theater aanneem, en dus technische termen meer vermijd. De redactie hamert daar sowieso wat meer op toegankelijk- en laagdrempeligheid (relatief natuurlijk, het is nog altijd een krant die zich richt op de theoretisch opgeleide lezer), dus ook een term als ‘intersectioneel’ zou ik daar waarschijnlijk van wat meer uitleg voorzien. Bij Theaterkrant gaan we volgens mij wat meer uit van het vermogen van de lezer om termen die hij/zij wellicht niet kent zelf te Googlen (zolang die natuurlijk niet ál te obscuur zijn).
Wat betreft je nieuwsgierigheid naar meningen die de esthetiek van de voorstelling juist verdedigen, kan ik je verwijzen naar mijn gewaardeerde collega Shira, die een boeiende en veel positievere recensie over de voorstelling in NRC schreef.
Warme groet,
Marijn.
Ik lees veeschillende interpretaties van de liefdesscenes. Voor wat het waard is: ik zag ze als de verbeelding van de hoofdpersonen. Misschien gaat het er in het echt ruig of dierlijk aan toe, maar dit in hun beleving een subliem moment. En die beleving, die zie je terug. Zat tegen kitsch aan misschien, maar daar hou ik wel van. Wel begrijp ik de mening dat de voorstelling net iets te clean blijft. Eerlijk gezegd is dat een beetje het euvel van veel toneel in de Grote Zaal.
Beste Marijn,
Zelf schrijf ik ook wel wat reflecties op theater en bespreek voorstellingen met onder ander m’n partner na. Als ik dan als theatermaker te veel op de stoel van de regisseur ga zitten ipv de stoel van criticus dan zegt hij: fijn dat jij dat zo zou doen, maar dat is niet de vorm waarvoor gekozen is.
In jouw kritiek lees ik iemand die op de stoel van een maker gaat zitten. Ipv er naast te zitten. Het verlangen naar seks scènes meer daadwerkelijk uitspelen/ meer fysiek maken is iets waar je in 2025 simpel weg niet meer naar kan verlangen. Als dit de vorm is waarbij acteurs zich goed voelen, kan jij als criticus alleen maar respect hebben voor grenzen van deze spelers en makers. Iets waar mede bij ITA in het verleden behoorlijk vaak wat mis ging.
Ik vind dat je mede in zo’n zin als criticus zelf een grens over gaat en dat grensoverschrijdende gedrag lijkt te stimuleren. Spelers en regisseur hadden dus over hun persoonlijke grenzen moeten gaan voor jou om meer realistische seks scènes neer te zetten? Is dat wat je wilt stimuleren? Want mede dit soort kritiek is wat jaren lang een angstcultuur in stand heeft gehouden.
Soms is het goed om even na te denken wat je wens is en wat dat in stand houdt.
Overigens ben ik van mening dat de abstracte aanpak van deze boek vertoneeling prima uitpakt. En die abstrahering zie je terug in beeld, in tekst, in spel en in seks scènes. Maar smaken verschillen…
@Martijn Boer:
Fijn dat je dit punt opwerpt, want daar kunnen we het zeker over hebben.
Dat er een veilige werkomgeving voor acteurs en iedereen in de theatersector moet zijn staat uiteraard buiten kijf, en het gebruik van intimiteitscoördinatoren juich ik dan ook toe. Dat neemt niet weg dat je de scènes die daaruit voortkomen nog altijd kritisch moet kunnen bespreken, net als alle andere artistieke onderdelen van een voorstelling.
Dat is zeker op het gebied van hoe seks wordt geportretteerd belangrijk. We leven in een tijdsgewricht waarin theater, tv- en film op dat vlak in een transitie zitten: weg van exploitatieve praktijken en de male gaze, richting nieuwe vormen om fysieke intimiteit weer te geven. Makers moeten daarbij twee valkuilen vermijden: het overschrijden van grenzen van de acteurs aan de ene kant, en conservatieve preutsheid aan de andere kant. Seks is een belangrijk onderdeel van de condition humaine en moet in de kunsten in haar volle complexiteit aan bod kunnen komen – binnen de grenzen van de acteurs uiteraard. Bij seks tussen twee mannen is het des te belangrijker dat die niet te veel in abstrahering verdwijnt omdat daar sowieso al een maatschappelijk taboe op rust.
Het binaire denken van jouw kritiek is een afwijzing van het feit dat het om een evenwichtsoefening gaat. Zonder met Smits, Mensah of andere deelnemers aan het creatieproces te hebben gesproken (neem ik aan?) ga jij ervanuit dat er bij *iedere minder geabstraheerde vorm die de makers gevonden hadden kunnen hebben* sprake zou zijn geweest van het overschrijden van de grenzen van de acteurs. Dat kun je helemaal niet weten – noch jij, noch ik was in de repetitieruimte aanwezig. De gedachte dat iedere vorm van naaktheid of seksuele aanraking op het toneel (of in film of tv) automatisch grensoverschrijdend zou zijn is funest voor het genuanceerde gesprek dat juist zo broodnodig is, als we niet alle representatie van seks voortaan aan de porno-industrie willen overlaten.
Warme groet,
Marijn.