Een niet meer zo heel jonge man met een brilletje op zit achter een kleine muziekstandaard met een stapel blaadjes. Acteur Thomas Schmauser leest zijn tekst op, ik denk niet omdat hij hem niet uit zijn hoofd had kunnen leren, maar om te benadrukken dat het een in het Duits vertaalde tekst is van de Engelse schrijfster Sara Kane. Het is net of we daardoor veel dichter bij deze ongelukkige, depressieve, suïcidale vrouw komen, juist omdat er een zekere afstand wordt geschapen.

Het Engelse ‘you’ wordt gek genoeg meestal als ‘Sie’ vertaald, ook als het om twee gelieven gaat, maar in de Nederlandse boventitels is het weer ‘jij’ en ‘jou’ geworden. Dat is maar iets kleins; iets groters is dat het in de tekst duidelijk om een vrouw gaat. Door er geen punkerig meisje maar een wat oudere, keurige man van te maken wordt het derde deel van de Sara Kane-trilogie van de Münchner Kammerspiele veel universeler.

Het is ons aller wanhoop die daar door Schmauser wordt uitgeschreeuwd, het is onze angst voor de wereld, angst voor de liefde, boosheid op iedereen, vader en moeder, strenge artsen, de geliefde die zo nabij is en zo ver weg lijkt. Wanhoop om de wereld, om de leugens, om de onmogelijkheid in zuivere eenvoud te leven.
Ook zijn geliefde, de jonge Sandra Hüller, is de wanhoop nabij. Eerst zit zij mooi en koel in een avondjurk met schitterende schoenen tussen het pianosextet dat, ook al in avondkostuum, de obsederende muziek van Carl Oesterhelt speelt. Zij reageert eerst afstandelijk en vriendelijk op de uitbarstingen van haar vriend, maar dan keren de rollen zich om, wordt hij een arts en zij de patiënt.

Het was een prachtige afsluiting van de Sara Kane-trilogie, geregisseerd door Johan Simons. De voorstelling bestaat uit de laatste drie stukken die Kane schreef voordat zij daadwerkelijk zelfmoord pleegde. De eerste, Gesäubert, gaat over een luguber machtsspel, in een kliniek, school of inrichting. In de tweede, Gier, komen verlangende, maar eenzame jonge mensen aan het woord. Alles in hetzelfde decor: een vierkant van nat, glibberig marmer en witte papieren lampen die na een regenbui aan het eind van dit deel na de pauze kapot en verschrompeld zijn als uitgebluste condooms (decor: Eva Veronica Born).

Voor mij was 4.48 Psychose het hoogtepunt van dit drieluik en een waardig slot van het Brandhaarden-festival, waarin de Münchner Kammerspiele bijna een weeklang acte de présence gaf in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Niet met klassieke toneelstukken, vrolijke blijspelen of grote spektakels. Maar met vaak lange (soms te lange), serieuze, sombere, nieuwe stukken. Ik zag er veel van: het ijskoude Winterreise van Elfriede Jellinek, de droevige geschiedenis van Ludwig II met Jeroen Willems, het diep-droevige Leben und Schicksal naar Vasili Grossman, het rare hondenstuk Ruf der Wildnis naar Jack London en tot slot deze wanhopige trilogie van Sara Kane, een van de zwartste schrijvers die we kennen.

Het was opvallend dat alle voorstellingen tot de laatste plaats waren uitverkocht. Het Amsterdamse publiek, dat ook wel eens nuffig, chauvinistisch en verwend kan zijn accepteerde nu met grote bewondering en enthousiasme al die moeilijke en zware stukken. Theater van een geweldige kwaliteit, maar door de speelse invloed van ras-Europeaan Johan Simons tegelijk heel open en flexibel. Europees theater bij uitstek!