Een Jood en een Syriër buigen zich samen over het joods-Palestijnse conflict. Ze denken na over waar het vandaan komt en kijken of ze er iets aan kunnen doen. George Elias Tobal en Eran Ben-Michaël opereren op De Parade onder de vleugels van Theatergroep Rast. Hun enthousiast gebrachte voorstelling ontkomt niet aan het prekerige.

George en Eran lossen wereldvrede op. De titel is niet echt Nederlands, maar ze hebben belangrijker dingen aan hun hoofd dan taal. Dat dit deel twee is, betekent dat het resultaat van deel één nog wat te wensen overliet. Niet in de pers trouwens: George en Eran werden breed bewierookt.

Ze beginnen met de six degrees of separation-theorie van Fedor Karinthy: iedereen is via vijf tussenpersonen met ieder ander op deze planeet verbonden. Dat komt door de exponentiële toename van de contacten met elke volgende stap. Die vermenigvuldigingstruc passen ze vaker toe: als één stem een tent kan veranderen, kunnen meer mensen ook een dorp en een stad en een land veranderen. Geluk duurt normaal zeven seconden, dus laten we die tijd gaan verlengen. Op den duur is het foefje wel uitgewerkt; als je naar de tram kunt rennen, ligt de marathon nog niet binnen je bereik.

De retorische opbouw van hun verhaal lijkt nogal kerkelijk geïnspireerd. Geen wonder, daar wordt taal gemaakt voor het onmogelijke en wordt de motivatie in drieslagen de zaal ingegooid. Bij morele zaken ligt het prekerige op de loer; daaraan ontkomen ook George en Eran niet. Maar ze zetten het onderwerp toch maar op de agenda. Zelfs de agenda van De Parade.

Zinnig is het inzicht dat een welgemeend ‘sorry’ een belangrijke stap naar verzoening is. Voor hun venijnige opmerkingen uit deel één maken ze hun verontschuldigingen, maar dat regisseren ze dan zo dat er ook een beetje vernedering voor de ander in zit. Een echte sorry komt van beneden en gaat naar boven, dus ga maar op je knieën zitten. En wie zich daarbij dan het meest vernedert, is moreel superieur aan de ander. Uiteraard komen de mannen later ook op het punt terecht dat het pessimisme toeslaat en ze bij de pakken neerzitten. Dat leidt even tot verwijdering.

De muzikant die het begin van de voorstelling opent, stellen ze voor als Dimitri. Dimitri zou met zijn snorretje en zwarte plakhaartjes goed Gavrilo Princip kunnen spelen en zegt iets waaruit je kunt opmaken dat hij de Oekraïne een warm hart toedraagt, maar hij heet Pascal van Hulst. Op bariton- en sopraansaxofoon en fluit combineert hij Oostblok-swing met Joodse en Arabische klanken. Behalve als bindmiddel is hij ook belangrijk voor het ritme en de afwisseling; als George en Eran te veel doordraven, blaast hij lucht in de voorstelling.

De komende twee jaar mag Eran Ben-Michaël bij Rast zijn talent gaan ontwikkelen. Meer aandacht (meer vlieguren misschien) had de voorstelling, geregisseerd door Celil Toksöz, minder schematisch kunnen maken; de conflicten en confrontaties zijn nu nogal voorspelbaar. Het Italiaanse gedicht van George Tobal (pizzanamen op een rijtje) is te simpel, maar werkt zowaar een beetje door zijn verlekkerde manier van spelen. Ben-Michaëls zelfrelativering door te spelen met de vooroordelen over Joden en geld is dan weer grappig. Tweeënhalve ster voor George en Eran. En meer succes in deel drie.

Foto: Jean van Lingen