Remco Veldhuis en Richard Kemper zijn een jaar uit elkaar geweest. In Geloof ons nou maar, in regie van Geert Lageveen, proberen ze het gat te overbruggen dat deze breuk heeft opgeleverd. Veldhuis heeft zich naar eigen zeggen kostelijk vermaakt. Nieuwe ideeën gekregen, duurzaam en groen geworden, een Syrische vluchteling in huis gehaald. Voor Kemper had de hele breuk niet gehoeven. Hij heeft lekker een terrasverwarmer en wil het liever hebben over hun vriendschap.

Ze openen enigszins teleurstellend met een ongelukkig verhaal over de vrouwen in hun leven. Veldhuis besproeit zijn opstandige dochter met een plantenspuit, waarop ze gaat liggen en huilen. Zijn vrouw komt tussenbeide, maar hij gaat woedend door: ‘water doet geen pijn!’ De waarschuwing van Kemper dat dit in de buurt komt van echt geweld komt pas bijna aan het eind.

Veldhuis’ inspiratie lijkt thuis voor de buis opgedaan, wat voornamelijk oud nieuws met zich meebrengt. Oorlogen in het Midden-Oosten gaan allemaal om de olie, iedereen eet avocado en quinoa, een Syrische vluchteling doet werk als elektriciën maar is eigenlijk opgeleid als vaatchirurg.

Niet per se problematisch, maar wel als het wordt gebracht als de grootste openbaring sinds de vorige show. Veldhuis heeft nieuwe dingen geleerd over moslims. Hij bewijst het met een stoffig politiek verhaal over soennieten en sjiieten. Daar had een goed gesprek met een moslim waarschijnlijk een hoop echt nieuwe informatie aan toe kunnen voegen.

Om de oppervlakkige nieuwsflitsen van Veldhuis af te wisselen, zorgt Kemper voor het filosofisch engagement. Hij heeft afgelopen jaar een hartinfarct gehad, ‘een schampschot’. Hij maakt een kalme, weloverwogen indruk naast zijn vriend. Het levert weliswaar fijne liedjes op met aangenaam sentiment, in de trant van pluk de dag en hou van elkaar, maar hij richt zijn emotionele afwegingen te veel op Veldhuis om de zaal echt te raken.

Zo blijven ze allebei aan de oppervlakte steken. Waar ze elkaar hadden kunnen aanvullen om onderwerpen echt van verschillende kanten te belichten, volgen ze elkaar op in individuele momentjes. Als ze met elkaar in gesprek gaan, gaat het bijna altijd om een bruggetje naar de volgende monoloog. Hun onderwerpkeuze nodigt uit voor verdieping, maar ze houden het bij verwijzingen.

De beste grappen van de avond komen van Kemper. Tot zijn tirade over The Passion kabbelt de avond onopvallend voorbij, maar zijn reactie op een enkele klappende toeschouwer (‘en ik sta hierin niet alleen!’) brengt eindelijk leven in de brouwerij. Ook met zijn – iets te lange – lijstje ergernissen spreekt hij tot de verbeelding; mensen die Jiew York zeggen, die praten terwijl ze je gedag zoenen of die net doen alsof ze een bal gooien naar een hond, telkens droogjes afsluitend met: ‘Vind ik irritant.’

Veldhuis overtroeft hem met zijn eigen tirade vol huis-, tuin- en keukenproblematiek van de stofzuiger die blijft steken, de autogordel omdoen bij je kind, tot een ovenschaal uit de oven pakken met één pannenlap (‘Toch te zwaar!’). De arme mannen kunnen zich zonder elkaars vriendschap blijkbaar alleen nog maar ergeren.

Kemper stelt voor dat ze elkaar eens diep in de ogen kijken. Net als in Marina Abramovic’ The Artist is Present (2010). Vaste prik voor elke kunststudent en enkele geluiden van herkenning gaan op in de zaal. Veldhuis weigert resoluut. Steeds grotere stoelen komen het podium op. Tot hij uiteindelijk toegeeft, na een paar geweldige imitaties en een rake brief vol zelfinzicht. Daarmee is het uiteindelijk toch Veldhuis, die echt weet te ontroeren.

Foto: Bob Bronshoff