‘Er is geen leven zonder geloof, hoop en liefde,’ zegt de verloofde van Elisabeth. Om haar meteen buiten de deur te zetten als zijn carrière door hun relatie in gevaar dreigt te komen. Idealen zijn mooi, zolang men er niet te veel voor hoeft te riskeren. 

Elisabeth, de hoofdpersoon in Ödön von Horváths toneelstuk Geloof liefde hoop dat Maren Bjørseth regisseert bij Frascati Producties, heeft de pech dat ze nog wel een klein beetje in een rechtvaardige samenleving gelooft. Daarom ziet ze te laat dat ze door een kleine misstap buiten het systeem dreigt te vallen. Ze leent geld onder twijfelachtige voorwendselen om aan een werkvergunning te komen en om een boete te betalen. Vanaf het moment dat het onwaarheidje om bestwil uitkomt en ze als crimineel wordt beschouwd, glipt alles uit haar handen: het geloof in een rechtvaardige samenleving, de liefde van haar leven en de hoop dat er een uitweg mogelijk is. Hoewel iedereen ziet dat er sprake is van een misverstand, haalt niemand Elisabeth uit de penarie. Alle personages plaatsen de verantwoordelijkheid voor het systeem dat onschuldige slachtoffers maakt buiten zichzelf, terwijl ze Elisabeth wel de verantwoordelijkheid voor haar slachtofferschap aanrekenen.

Door zijn thematiek is Geloof hoop liefde een uitstekend stuk voor midden in een kapitalistische crisis. Niet geheel toevallig, want het werd geschreven in de depressie van de jaren dertig. Eerder dit seizoen was het stuk te zien in de regie van Christoph Marthaler en nu gaat de jonge regisseur Maren Bjørseth er dus mee aan de haal.

Bjørseth heeft een mooie theatrale vorm gevonden om te laten zien dat een onrechtvaardige samenleving helemaal geen abstracte, autonome entiteit is, maar wordt gevormd door de leden van die samenleving die al dan niet ingrijpen om onrechtvaardigheid te voorkomen. Keja Kwestro dwaalt als Elisabeth continu verloren over de treurig grijze spelvloer. ‘This must be the place,‘ schreeuwen witte neonletters haar toe, maar dat blijkt dus nogal tegen te vallen.

De andere acteurs belichamen gevieren de samenleving en spelen alle andere personages. Als duveltjes uit doosjes duiken ze onophoudelijk rond haar op om haar – hun handen in onschuld wassend – steeds dichter naar de afgrond te leiden. Als ze niet om Elisabeth heen drentelen, dan kijken ze vanaf stoeltjes aan de rand van het toneel toe hoe ze steeds verder in de puree terechtkomt.

Von Horváths stuk leent zich goed voor een grimmig soort absurdisme. Dat was bij de voorstelling van Marthaler al zo, maar daar zat nog een soort melancholische ondertoon in. Bjørseth kiest voor een meer cynisch-Kafkiaanse bijsmaak. De personages om Elisabeth stralen continu een soort verbazing uit, terwijl ze heel goed weten met welk spel ze bezig zijn. Zij zijn het zelf die het geluid maken van het nummertjesapparaat bij de sociale dienst of de deurbel en ze doen geen moeite om dat te verbergen.

Dat klopt niet alleen thematisch, het is bovendien erg geestig en vooral Nettie Blanken en Benjamin Moen spelen dat spelletje meesterlijk. Keja Kwestro heeft het als Elisabeth iets lastiger, omdat Bjørseth minder heldere keuzes maakt als het haar hoofdpersoon betreft. Kwestro’s Elisabeth ziet het vanaf de eerste scène eigenlijk al niet meer zitten en heeft continu een lichte ontreddering om zich heen hangen. Soms lijkt ze net zo goed een karikatuur als de rest van de personages. Een echte tragische ondergang maakt ze daardoor niet door en dramatisch is haar uiteindelijke dood dan ook niet.

Geloof liefde hoop hangt zo ergens in tussen een cynische maatschappijschets en een moderne tragedie. Dat maakt de betekenis van de voorstelling uiteindelijk een beetje diffuus. Wat vindt Bjørseth eigenlijk van het lot van Elisabeth en de maatschappij die haar daartoe drijft? Moeten we van haar maar accepteren dat de samenleving zo is als ze is, of is er nog ontsnapping mogelijk? Het zijn vragen die na het applaus licht blijven knagen, ondanks de prima voorstelling die Bjørseth met haar verder vaardige regiehand met Geloof liefde hoop heeft weten af te leveren.

Foto: Anna van Kooij