Sinds 2012 is er in Groningen al 80.000 keer melding gemaakt van schade na een beving. Waarom zijn de Groningers niet massaal in verzet gekomen tegen de desastreuze gevolgen van de aardgaswinning? Dat is een van de vragen die Louis Stiller zich stelt in zijn onlangs verschenen boek Gasland.
Hij formuleert ook een antwoord: door de enorme economische belangen is er een mistgordijn opgetrokken rond de afwikkeling van schade. Slachtoffers lopen vast in bureaucratische molens. Groningen wordt gegijzeld door een op winst beluste NAM en een besluiteloze overheid die de ernst van de situatie niet wil inzien.

Waar Stillers boek een analyse is van de geschiedenis rond het zogenaamde Gasgebouw en de invloed daarvan op onze cultuur, schetst Saskia Goldschmidt in haar nieuwe roman Schokland de gevolgen ervan voor een boerenfamilie nabij een Gronings dorp. Net als Stiller deed Goldschmidt uitgebreid onderzoek voordat ze aan haar boek begon en ook bij haar komen NAM en overheid er niet bepaald fraai vanaf. Huichelachtig, onverschillig en doortrapt zijn enkele van de kwalificaties waarmee ze opgescheept worden.

Zodra je je verdiept in de aardgasproblematiek ontkom je blijkbaar niet aan die ene conclusie: er wordt over de ruggen van de mensen die bovenop de aardgasbel wonen een smerig spel gespeeld. Ook Tjeerd Bischoff, schrijver van Gas, overkwam het. In een recent interview met Trouw vertelde hij dat hij alle kanten van het verhaal over de Groningse gaskwestie wilde laten horen. ‘Een verhaal over alleen goeierikken en slechterikken is oninteressant.’ Maar gaandeweg zijn research kwam ook hij erachter dat er een geheime wereld schuilt achter het gasprobleem: de overheid bemoeit zich amper met de beslissingen van Shell en Esso. En die willen maar één ding: zoveel mogelijk pompen. Ongeacht de consequenties.

Toch is Gas, het verhaal van een vluchtige bodemschat geen pamflet geworden tegen de ongebreidelde macht van de twee multinationals die bij de NAM de dienst uitmaken. Integendeel. De gaswinning vormt weliswaar het decor en is de aanjager van de gebeurtenissen maar Gas is in de eerste plaats een halve eeuw omspannende familiekroniek. Deel één speelt zich af in 1960, een jaar nadat er voor het eerst gas gevonden is bij Slochteren. De achtergrond van deel twee zijn de protesten in 1978 tegen de achterstelling van Groningen. In deel drie bevinden we ons in 2014, twee jaar na de grote aardbeving in Huizinge.

Plaats van handeling is hotel Boelens, een oud familiehotel dat bestierd wordt door de traditioneel ingestelde weduwnaar Andries (Helmert Woudenberg) en zijn oudste dochter Bette (Trudi Klever). Bette scharrelt wat met de lasser Geert. Haar veel jongere zusje Aukje (Stefanie van Leersum) is een vroegrijpe puber die zich stierlijk verveelt met haar leeftijdgenoten en hunkert naar een grootser leven dan het suffe dorp haar kan bieden.

In het eerste bedrijf worden met de komst van twee NAM-medewerkers de verhoudingen direct op scherp gezet. Niet alleen gonst het in het dorp van de geruchten over de omvang van de gasvondst (en hoe daar financieel een slaatje uit geslagen kan worden), ook op persoonlijk vlak zindert het. Er is een klik tussen Bette en de geoloog Alfred Bergman (Paul R. Kooij), die in een bevlogen verhaal uitlegt dat Groningen driehonderd miljoen jaar geleden, in het carboon, ongeveer daar lag waar nu Argentinië ligt. Het zal Aukje aan het eind van het eerste bedrijf doen verzuchten dat, als je maar lang genoeg wacht, je vanzelf de hele wereld over reist.

Ze komt tot die verzuchting in een gesprek met Geert, als ze besloten heeft samen met hem de opvoeding ter hand te nemen van het kind van haar zwangere zusje. Die zwangerschap is het gevolg van het besluit van vader Andries om zijn dochter te gebruiken om NAM-topman Hertz (Maarten Wansink) te paaien – misschien is hun moestuintje wel een geschikte boorlocatie. ‘Gewoon even glimlachen, even een tikje ondeugend, daar is nog nooit een mens slechter van geworden’, had hij tegen zijn dochter gezegd. De hunkerende Aukje neemt zijn woorden iets te letterlijk, verleidt Hertz, voert hem naar hun tuinhuisje en laat zich bezwangeren.

In het tweede bedrijf,  achttien jaar later, zien we hoe Okke, de dochter die het gevolg is van die vrijpartij, verhaal komt halen bij haar verwekker. In een prachtige scène wordt het cynische wereldbeeld van Hertz (‘Het leven draait om overleven. Het gaat om strijd. Erop of eronder. Het is Darwin.’) geplaatst tegenover het nihilistische van Okke, die – het is 1978 – zo maar een T-shirt had kunnen dragen met No Future erop. Ondertussen worden op het thuisfront de voorbereidingen getroffen voor een groot sociaal protest tegen de achterstelling van het noorden. Er is geen cent van de aardgasbaten teruggevloeid, fabrieken sluiten, de werkloosheid is groot. Van alle hoopvolle verwachtingen uit het eerste bedrijf is niets terechtgekomen. De journalist Harm Everling (een dubbelrol van Maarten Wansink) , die als een verteller elk bedrijf inleidt en van zijn historische context voorziet, zegt dat de staat ruim tweehonderdvijftig miljard euro aan het gas heeft verdiend, waarvan het noorden slechts een fractie heeft teruggezien.

In het derde bedrijf ten slotte zien we hoe de voorzichtige hoop op een betere toekomst uit 1960 definitief de grond in is geboord. De Groningers in het bevingsgebied zijn de wanhoop nabij, alle instanties ontlopen voortdurend hun verantwoordelijkheid. De man die langskomt om namens de NAM de schade op te nemen en zichzelf jolig introduceert met de woorden ‘hallo, de huizendokter!’ haalt ze het bloed onder de nagels vandaan met verwijzingen naar ‘het protocol’ en zijn pogingen de schade te bagatelliseren. ‘Hm, een typisch krimpscheurtje. Waarschijnlijk veroorzaakt door een constructiefoutje.’ Dat diezelfde huizendokter later ontslagen blijkt omdat er weer iets nieuws bedacht is (‘de dialoogtafel’) en hij uitgerust met een enorme elektrischer tacker de NAM-baas te lijf wil, levert niet alleen een hilarische scène op, het laat ook zien dat de aardgastragedie op alle fronten zijn slachtoffers kent.

De voorstelling wordt opgevoerd in een speciaal opgericht theater in Ten Boer, zo’n 15 kilometer ten noordoosten van de stad Groningen, midden in het bevingsgebied. Het decor is een vette knipoog, dan wel een sympathieke verwijzing naar het dorpse amateurtoneel: eenvoudige schrootjeswanden, meubilair van de kringloop, geen poespas. In deze eenvoudige setting ontrolt zich dit intrigerende familie-epos met Tsjechoviaanse personages, zoals de beide dochters Boelens die het verstikkende dorpsmilieu willen ontvluchten. Met name Trudi Klever als Bette is formidabel. Zonder de rest van de uitstekende cast tekort te willen doen, is zij de dragende figuur. Het is prachtig om te zien hoe Klever haar rol vormgeeft: het onderhuidse verlangen naar elders, het schikken in haar lot, haar gortdroge commentaar op het gedoe om haar heen.

Het is sowieso een kunststukje wat regisseur Jeroen van den Berg met de ellenlange maar zeer speelbare tekst van Bischoff heeft bewerkstelligd. Elk deel duurt een uur en inclusief de twee pauzes zit je bijna vier uur lang op een niet al te comfortabele stoel. Toch verslapt de aandacht geen moment. Dat komt door de manier waarop Bischoff het drama voortdurend lucht geeft met humor én de wijze waarop Van den Berg de spelers tot een hecht ensemble heeft gesmeed. Het is voorwaar een huzarenstukje om personages op één avond een periode van 50 jaar te laten overbruggen en ze toch geloofwaardig te laten blijven.

Gas laat, zonder nadrukkelijk positie te kiezen, zien hoe schandalig er is (en wordt) omgesprongen met de Groningers die het slachtoffer zijn van winstbejag enerzijds en wanbeleid anderzijds. In het licht van de enorme energietransitie die ons te wachten staat zou iedereen deze voorstelling moeten zien, de Haagse beleidsmakers voorop. Om kennis te nemen van het drama dat zich nog steeds in het noorden van ons land afspeelt maar vooral ook om te zien wat theaterkunst vermag. Gas is een schokkend meesterwerk.

Lees ook onze bespreking van de tekst van Tjeerd Bischoff in ons dossier DeClaus Theatertekstkritiek.