Ga-Bie-Jer, zo spreek je zijn voornaam fonetisch uit. Het belangrijkste doel is bij voorbaat bereikt: zijn publiek weet voortaan hoe je Javier Guzman uitspreekt. In een programma vol overwegingen, schiet hij, tussen de komische invallen door, alle kanten op. Wat opvalt is het commentaar op zijn eigen werk.  

Achter op het toneel hangen papieren mannetjes met gaatjes erin, als op een schietbaan, op het podium staan twee moderne witte stoeltjes, een wit tafeltje, daarop een iPad. Tot twee keer toe, aan het begin en aan het einde van de voorstelling, probeert Javier Guzman antwoord te geven op de vraag waar zijn voorstelling over gaat. ‘De gevaren van het postmodernisme’ en ‘het goed uitspreken van Javier’. Niet bepaald een basis voor een duidelijke lijn, wel commentaar op het gebrek eraan.

De voorstelling speelt al een jaar, is zelfs al in reprise, maar is een goed voorbeeld van een trend in het cabaret. Er knelt iets: Wat grappig was, ligt nu gevoelig. Cabaretiers worstelen ermee dat de ene na de andere grappengoudmijn uitgeput raakt. Immigranten, vrouwen, geloofskwesties: alles wat makkelijk was, is moeilijk.  Er veranderen zo veel opvattingen tegelijk dat menig cabaretier niet weet hoe hij verder moet met de meningsverschillen. Het sluit aan op wat Ron Rijghard deze week in NRC Handelsblad schreef in het kader van de #ArtToo-reeks. Waar komt die worsteling vandaan? Misschien, zoals Rijghard suggereert, omdat humor en satire vaak in de tegenstem zit, niet in de steunbetuiging. Of omdat de cabaretier grappen moet verkopen en daarom conservatiever moet zijn dan je denkt.

Hipsters op een genderreveal party, vrouwen met een kinderwens daten, een uitstekende imitatie van zijn vriendin die voor de spiegel staat tijdens haar ongesteldheid en zegt dat ze onaantrekkelijk is; met komische verhalen over je kinderachtig gedragen in volwassen situaties, schept hij een vrolijk opstandig sfeertje.

Maar dat zijn niet de gevaren waar Guzman op doelt. In kleine hoogtepuntjes geeft hij blijk van een betrokkenheid die zijn nukkige gedrag in een ander daglicht stelt. Bijvoorbeeld het besef dat hij een uitstervend ras in zijn armen heeft als hij een ‘kind met mogelijkheden’ uit de ballenbak trekt; met alle beschikbare tests kunnen ouders hun baby al bijna zelf samenstellen. Of een relativerend statement, verpakt in een gesprek met een collectant van de hartstichting, over het feit dat de medische wetenschap de dood niet kan oplossen.

Naarmate de voorstelling vordert lijkt hij steeds minder zin te krijgen in de maatschappij waar hij een half uur eerder nog vrolijke grapjes over maakte. Zuchtend noemt hij het allemaal inhoudsloos. ‘De rek is eruit.’ We gaan het eind van onze beschaving meemaken. Hij kan het ‘nergens meer over hebben’. Vrouwen, gehandicapten, buitenlanders, hij wordt altijd wel ergens op aangesproken. Alsof het gebrek aan inhoud hem is aangedaan door de maatschappij.

In zijn worsteling neemt Guzman weliswaar geen baanbrekende standpunten in over hyperactuele kwesties, hij trekt er zijn show in elk geval mee uit de voorspelbare komische sfeer. Tussen alle komische uitstapjes naar vijfenzestigplussers (dat mag nog wel), zitzitsu en aangehouden worden door de gewapende marechaussee, komt zijn vertwijfeling goed uit de verf. Hij baalt van de inhoudsloosheid, hij registreert zijn moeite om nog onderwerpen te vinden waar hij van weet wat hij kan zeggen. Zijn meta-cabaret, kortom, is oprecht en vol relevante vragen. Het maakt benieuwd of Guzman in zijn volgende show een knoop zal doorhakken.