Frederike Martine ten Harmsen van der Beek – kortweg: Fritzi Harmsen van Beek; koosnaam: Fritzi – hield van kleine, weerloze beestjes. Die maken dus volop hun opwachting in deze nieuwe Paradevoorstelling van de Poezieboys. De een nog groter dan de ander: van een enorme zoemende bromvlieg, een fladderende vlinder en een tjirpende krekel tot een tevreden schildpad en een metershoge, zachte rups.

En natuurlijk is er plek voor de ‘dubbelgepuntmutste, mevrouwogige poezin’, Hemelse mevrouw Ping – uit het gedicht Goede morgen? Hemelse mevrouw Ping, dat ze schreef ‘aan mijn neerslachtige poes, ter vertroosting bij het overlijden van zijn gebroed’ in 1962, en dat later werd opgenomen in haar debuutbundel Geachte Muizenpoot en andere gedichten.

Theatermakers Jos Nargy en Joep Hendrikx, alias de Poezieboys, blazen inmiddels al jaren het stof van oude dichters of verlagen de drempels die je van het openslaan van dikke bundels weerhouden. Ze maakten eerder aan de hand van het werk en leven van Vinkenoog een excessieve ode aan positiviteit, en maakten korte voorstellingen over Allen Ginsberg en Joseph Brodsky. Poëzie is leuk en voor iedereen, is het credo dat ze onmiskenbaar, en vooral onvermoeibaar, uitdragen.

In regie van Silke van Kamp knalt Fritzi in vrolijke sneltreinvaart door het werk en leven van de dichteres (1927-2009). Haar zeer eigen, ongrijpbare taal wemelt van de ‘onhebbelijke’ (taal)grapjes en bovendien – volgens een uitzinnige Nargy – ‘allitereert het als de tering’. Over die taal voelt, zo zien we in de voorstelling, criticus/schrijver H.A. Gomperts haar in het televisieprogramma De Letteren in de jaren tachtig aan de tand, wat zij op haar beurt weer totaal onbegrijpelijk vindt.

Ook haar correspondentie met dichteres Vasalis eind jaren negentig, dagboekfragmenten en natuurlijk ruim tiental gedichten vinden hun plek in deze gulle Fritzi-montage. Bij de voorstelling hoort een gepubliceerde bloemlezing uit haar werk, samengesteld door de Poezieboys en uitgegeven door De Bezige Bij. Zo werken deze theatermakers gestaag aan het ontsluiten van de poëziecanon.

Harmsen van Beek stond ook bekend als gastvrouw van grootse feesten die ze in de jaren vijftig, destijds nog getrouwd met Remco Campert, en de jaren zestig organiseerde in een gekraakte villa in ’t Gooi, waar onder meer Vinkenoog en Reve graag geziene gasten waren. Ook in deze voorstelling verandert de Paradetent op momenten in het Blaricumse buitenhuis, en vloeit de sherry rijkelijk onder de festivalbezoekers.

Haar rol als vrouw in een omgeving die overwegend door mannen werd bevolkt, is een terugkerend element in deze verder losjes gemonteerde, springerige en vooral uitbundige voorstelling, die vol humor, verkleedpartijen en publieksinteractie zit. De energie ligt onveranderlijk hoog en door dicht op het publiek te spelen wordt de hele tent – die een stuk groter is dan de Poezieboys op de Parade gewend zijn te bespelen – betrokken in deze theatrale viering. In dat hoge tempo gaat er ook iets verloren: meer dan in eerder werk blijft het onduidelijk waarom de makers voor dit oeuvre en deze dichter hebben gekozen en vooral hoe ze zich er zelf tot verhouden. Terwijl juist in die persoonlijke spiegeling een oeuvre (en reputatie) op een nieuwe, betekenisvolle manier kan worden bekeken.

Foto: Gordon Meuleman