Freud heten ze van hun achternaam, de drie zussen Anna, Renée en Mathilde. Als ze hun zussenband willen smeden ballen ze de vuisten en roepen: ‘We zijn de Freudjes.’ Het is een briljante titel voor een theatervoorstelling, De Freudjes met als toevoeging ‘geen familie’.

Verre van familie dus van de Weense neuroloog en psychiater Sigmund Freud (1856-1939). Toch is de voorstelling De Freudjes, geen familie door Mugmetdegoudentand doortrokken van Freuds gedachtengoed. Het is knap en vernuftig van schrijfster Joan Nederlof dat ze Freuds psychoanalytische theorieën heeft omgesmeed tot theater. Ooit noemde dichter en toneelschrijver Willem Jan Otten Freud eens de ‘kapotmaker van het theater’, omdat Freud sjablonen van menselijk gedrag beschreef, zoals moederbinding of vaderhaat. Theater moet zich juist aan die vaste patronen onttrekken.

In een decor dat een karige keuken verbeeldt met plastic stoelen en een te krappe tweezitsbank (mooie verwijzing naar Freuds sofa) ontmoeten de zusjes Freud elkaar. Meteen staat alles op scherp. We herkennen de redderende, slaafse en niet helemaal bij de tijdse Mathilde (Lineke Rijxman), de aanvankelijk stoere en zelfverzekerde Anna (Ariane Schluter) en de vrouw die als arts een zinvolle invulling geeft aan haar bestaan, Renée (Karina Smulders). Drie personages, vervuld van Freud.

Reden tot de bijeenkomst is de onzichtbare moeder die boven op sterven ligt. Ze behoeft mantelzorg en die geeft de opofferingsgezinde Mathilde haar. Rijxman, die ook de regie voert, maakt van Mathilde een grootse rol. Zij is de eeuwig ongehuwde dochter die al haar liefde omzet in verzorging: ze reddert en slooft in de keuken. Schluter als de imposante Anna drinkt stevig. Geleidelijk wordt duidelijk waarom: haar Hugo heeft haar in de steek gelaten, niet voor een ander, maar ‘voor een jongere versie van mezelf’. Schitterende zin. De scheiding zorgt ervoor dat Max en Donna verdeeld moeten worden. Zijn het de kinderen?

Smulders als Renée wil een glansrijke carrière maken als arts, maar verspeelt haar toekomst omdat ze zomaar wegliep van de operatietafel en afscheid wilde nemen van haar stervende moeder. Geleidelijk breken de zussen Freud elkaar en zichzelf af. Scheiding, alcoholisme, neurose: het volgt elkaar in hoog tempo op. Dat Renée arts wil zijn, komt door haar moeder: die verlangde dat van haar dochter. Mathilde verlangt naar een man en Anna naar onbaatzuchtige liefde ‘waarvoor je verder niets terug hoeft te doen’. Ondertussen heeft Mathilde overal pillen verstopt, voor zichzelf en voor haar moeder als ultieme genade. Want moeders goede dood zou ook verlossing kunnen zijn. Pillen, geslikt met vla.

Hoe briljant en meeslepend de dialogen ook zijn en het ongeëvenaarde spel van deze drie speelsters ook is, toch wringt er iets aan de voorstelling. Misschien hadden de drie zussen iets meer van de befaamdste drie zussen uit de toneelliteratuur moeten hebben, van Tsjechov dus. Meer ongrijpbaarheid of melancholie, iets minder nadrukkelijkheid. Op een gegeven moment wint de expliciete uiteenzetting van psychologische treurnis het van het raadselachtige, dat toneel juist ook moet bezitten. De mooiste scène is die waarin de drie zusjes met elkaar de koektrommel aan pillen doornemen, voorzien van commentaar of effect en bijwerking. Of wanneer Smulders en passant zegt dat ze ‘graag aan een korenveld wil zitten’ waarop Schluter schitterend repliceert met ‘geef mij maar meteen een fles jenever.’

Goedbeschouwd telt de voorstelling tientallen ijzersterke scènes, gedragen door vaak grotesk uitvergroot spel en psychologisch-realistische uitschieters. De confrontatie tussen de zussen is genadeloos, alsof je als toeschouwer ongewild getuige bent van keiharde onmin. Nederlof heeft scherp ingezien dat de dames Freud in conflict met elkaar en met hun moeder vooral in botsing komen met zichzelf. In de enige verstilde scène uit de voorstelling dwingen ze elkaar aan te kijken, rustig, eerlijk; naar elkaar kijken zoals ze echt zijn. De toenadering die hierop volgt is bijna teder, en had langer mogen duren.

Dat is een glorieus moment van toneelspel. Want minder expliciet. Karina Smulders die bijna verlegen wegkijkt. Lineke Rijxman die steeds meer de greep op haar eigen leven verspeelt. En Ariane Schluter die haar kordaatheid verliest. Hier komen de dochters Freud dichterbij waar ze liever aldoor hadden kunnen zijn: bij de zussen Tsjechov. Nu is het psychodrama tussen Anna, Renée en Mathilde weergaloos gespeeld, maar net te pertinent geschreven. Ondanks alle hardheid heeft de voorstelling ook het tegenovergestelde nodig: onderlinge aandacht en, inderdaad, begripvol kijken naar elkaar.

Het slot is gelukkig prachtig en open. Lineke Rijxman neemt de vla uit de koelkast, gaat de trap op. En dan volgt de stilste wanhoop denkbaar.

Foto: Sanne Peper