Voor de door haar gespeelde en geschreven solovoorstelling Frégoli putte Lilou Dekker uit Haruki Murakami’s surrealistische meesterwerk De opwindvogelkronieken, een roman over een man die zijn baan, zijn vrouw en zijn kat kwijtraakt en in een drooggelegde waterput gaat zitten. Ook Ronda (Dekker), de hoofdpersoon in Frégoli, is haar lief en werk kwijt, maar in plaats van zelf in de put te gaan zitten, tracht zij de put letterlijk en figuurlijk buiten de deur te houden.  

Surrealisme in theater is ontzettend moeilijk, omdat het een vorm is die realisme nodig heeft om daar bovenuit te worden getild. Het is in zekere zin het onderwerp dat boven de realiteit wordt getild terwijl de vorm hyperrealistisch is. In Frégoli zijn we ons juist bewust van de theatrale vorm. Zo is het toneelbeeld een combinatie van zeer concrete elementen (een stoel, de waterput die voor het huis van Ronda wordt geplaatst) en meer uitgesproken theatrale elementen (een hangend frame als voordeur).

Diezelfde frictie tussen theatraliteit en realisme vinden we terug in de dialogen die Ronda aangaat, onder meer met een voice-over die zichzelf God noemt (Maarten Heijmans) en met de man die in de put voor haar huis blijkt te zitten (René van ’t Hof). Het zijn stemmen waarvan we de bron nooit zien en dat is conceptueel een sterke zet. Het roept de vraag op of Ronda wel echt met een ander praat, of dat de eenzaamheid haar verbeelding een loopje met de werkelijkheid doet nemen.

In de praktijk pakt het echter minder goed uit. Het zijn stemmen op een bandje waar Dekker zich toe verhoudt en dat geeft het iets kunstmatigs. In het geval van God brengt dat een leuke dimensie, maar in de dialogen met vooral de man in de put werkt het tegen. Precies dat zijn de dialogen waar het surrealisme zijn werk zou kunnen doen, maar dan zouden de dialogen realistisch moeten aanvoelen en dat doen ze niet. Als toeschouwer blijf je je te bewust van het feit dat ze tegen een bandje spreekt, wat zit in de kleine details; een pauze die een microseconde te lang aanhoudt, de echo van de stem die net te abrupt afbreekt.

Wat daarbij ook zonde is, is dat het spel van Dekker erdoor wordt beïnvloed. Een dialoog spelen is voor een aanzienlijk deel ook de ander aanvoelen, daarin meegaan of juist tegenin. Die spelintuïtie moet Dekker nu enigszins onderdrukken om zich aan het bandje aan te passen. Zodra ze zelf langere tijd aan het woord is en meer vrijheid heeft in haar spel, betaalt die vrijheid zich direct uit en bewijst ze zich als een actrice die de toeschouwer naar zich toe kan trekken.

De titel van de voorstelling verwijst naar het gelijknamige identificatiesyndroom waarbij iemand de waan heeft dat verschillende mensen de manifestatie zijn van één persoon, waarover Charlie Kaufman de prachtige film Anomalisa maakte. Maar in deze voorstelling komen we dichter bij een andere door Kaufman geschreven film: Being John Malkovich, waarin acteur John Malkovich in zijn eigen hoofd terecht komt en de hele buitenwereld ziet als manifestaties van zichzelf. Een aantal keer in Frégoli horen we in de stemmen van de mensen met wie Ronda praat even haar eigen stem. In combinatie met het feit dat die anderen onzichtbaar zijn, is dat een fascinerend gegeven, maar daar blijft het helaas bij. Ronda hoort het, kijkt verbaasd, en gaat weer door.

Zo vertrekt Frégoli vanuit interessante ideeën en inspiratiebronnen, maar weet Dekker zich niet genoeg los te maken van die uitgangspunten om een echt eigen verhaal te vertellen. Er zit genoeg in de voorstelling om te kunnen concluderen dat Dekker wel iets te vertellen heeft, alleen ontbreekt het hier aan een heldere en consistente vorm om dat te vertellen, om die ideeën werkelijk handen en voeten te geven. Maar een vorm kun je vinden. Door te zoeken en te experimenteren.

Foto: Derk Stenvers