In een interview dat Mohamedou Ould Slahi had met het magazine van de Groninger Stadsschouwburg antwoordt hij op de vraag wat vrijheid voor hem betekent met een anekdote over een man met een blaasprobleem. Die man zegt getuige geweest te zijn van een wonder nadat hij zojuist geplast had. ´Kunnen urineren was voor hem op dat moment de ultieme vrijheid.’

Het is een even ongelooflijke als ontroerende uitspraak van iemand die veertien jaar lang vast heeft gezeten en gemarteld is. Op Guantánamo Bay waar hij, na zijn arrestatie in zijn geboorteland Mauritanië en ontvoering naar Jordanië, van 2002 tot 2016 gevangen zat.

Of de anekdote voorkomt in zijn boek Guantánamo Diary weet ik niet, maar zeer waarschijnlijk kende choreograaf/regisseur Guy Weizman het verhaal. In het overdonderende eerste bedrijf van Freedom, de voorstelling die door het boek geïnspireerd is, staat danseres Jésula Toussaint Visser met haar knieën tegen elkaar en de handen in haar kruis. Hier moet iemand ontzettend nodig plassen.

Weizman laat er vanaf de eerste seconde geen gras over groeien. Slechts onderbroken door oogverblindende lichtflitsen en diepe dreunen die uit het diepst van de aarde lijken voort te komen smijt hij het publiek keihard de duisternis in. Alles is zwart: de kostuums van de dansers en de musici, de dozen die dreigend boven de speelvloer hangen. Als de dreunen overgaan in een angstaanjagende orkaan van massief geluid is het alsof er tientallen tanks op je af komen rollen. Welkom in de nachtmerrie die Guantánamo Bay heet.

In zijn choreografie voorziet Weizman de danse macabre van een nieuwe betekenis. In alle bewegingen en gelaatsuitdrukkingen giert de wanhoop. Telkens als er een black box omhoog wordt gehesen, komt er elders weer een naar beneden. Soms wordt een danser er helemaal in opgesloten en horen we alleen het bonken op de binnenwand. Het is een perpetuum mobile van vernedering, angst en woede, ontsnappen uit deze hel is onmogelijk. Alle pogingen daartoe stranden.

Het tempo is moordend hoog. Verantwoordelijk daarvoor zijn de vier percussionisten van Slagwerk Den Haag die uit de geprepareerde dozen alle denkbare geluiden losslaan of -krassen, met over elkaar heen glijdende ritmische patronen die slechts onderbroken worden door doffe klappen. Klappen die raak aankomen, zoals verbeeld wordt in een solo van Toussaint Visser die telkens ineenkrimpt als er weer een dreun klinkt.

In het daaropvolgende deel van Freedom horen we een gesprek tussen Slahi en zijn kwelgeest, de man die hem jarenlang heeft ondervraagd. Het is een onthutsend gesprek waarin de ondervrager de wandaden erkent, maar tegelijkertijd zegt nog steeds van Slahi’s schuld overtuigd te zijn. Ergens in dat gesprek wordt hun lugubere relatie een spel genoemd, een spel dat eindigde in een destructief gelijkspel.

Als om dat te illustreren krijgen alle dansers een ruimvallend pak omgegord dat alleen hun hoofd vrijlaat. Ze zien er daardoor uit als speelgoedpoppetjes, als willoze objecten die fungeren als pionnen in een spel dat door hogere machten gespeeld wordt. Het levert een van de meest angstaanjagende scènes van de voorstelling op, juist vanwege de onmacht die er zo uit spreekt.

Daarna zingt Dirge Seçil Kuran van Slagwerk Den Haag een prachtig Spaans, middeleeuws lied. Eerst solo, daarna ondersteund door het voltallige ensemble in een schitterende a capella uitvoering. Het lijkt alsof de verzoening daar is en de voorstelling zal eindigen in de geest van Slahi, die van mening is dat vrijheid te vinden is in vergeving.

Maar zo makkelijk laat Weizman ons er niet mee wegkomen. In de laatste scène dansen Harold Luya en Roni Haver een duet van smart en pijn. Hoe liefdevol Luya haar ook probeert op te vangen, Haver is hier de ontroostbare moeder. De verwijtende blikken die ze de zaal in stuurt snijden door de ziel.

Zo wordt Freedom daadwerkelijk de in-your-face-voorstelling die ons van tevoren beloofd was. Hard en meedogenloos. Geen lofzang op vrijheid, juist niet. Veel eerder wat het betekent om die te verliezen.

Foto: Andreas Etter