De avond begint hilarisch. Buiten de zaal klinkt een vaag rumoer. Dan komt er door de uitgang het allerkleinste harmonieorkest binnenmarcheren dat ik ooit heb gezien: voorop de indrukwekkende acteur Jan Decleir met een enorm grote trom op z’n buik; in het midden een klein jongetje met een navenant klein trommeltje; ten slotte nog een heer met bekkens. Ze maken niet alleen lawaai, maar dringen zich ook met moeite door een van de rijen heen. Ze hebben sjofele uniformen aan en Decleir heeft een rode fez op die met elk grandioos gebaar dat hij maakt dreigt af te vallen. Het is een avond van het Belgische blazersensemble I Solisti met de onhandige titel Freedom O(r) Speech.

Op het toneel ven het Muziekgebouw aan ’t IJ komt er nog een tiental rommelige muzikanten bij met allerlei blaasinstrumenten. Jan Decleir ontpopt zich als een politieke redenaar, die nu eens dreigend tekeergaat en ons dan weer verleidelijk toespreekt: ‘De toekomst is aan ons, morgen is aan ons!’ herhaalt hij steeds. Vooral de manier waarop hij zichzelf als uiterst intelligent aanprijst en tracht te weerleggen dat hij een dommerik zou zijn, maakt dat je onmiddellijk moet denken aan de huidige Amerikaanse president Trump. Maar door het meesterlijke spel van Decleir kan het net zo goed om de Italiaanse leider Berlusconi of om de Turkse Erdogan gaan.

Wat ze spelen is Der Tribun uit 1979 van de Duits-Argentijnse componist Mauricio Kagel (1931-2008), eigenlijk een hoorspel over een politicus die zijn redevoering oefent met een muzikale geluidsband. In het Duits komt dat nogal luguber over, hoewel de muziek wordt aangeduid als: ‘Zehn Märsche um den Sieg zu verfehlen’ (Tien marsen om de overwinning te verspelen). De Belgische schrijver Dimitri Verhulst heeft er een nieuwe tekst voor gemaakt, tegelijk luchtig en angstaanjagend, de lach blijft voortdurend in je keel steken.

Na de pauze horen en zien we het volstrekte tegendeel. Dertig musici en vier zangeressen in vlekkeloos zwarte pakken en jurken staan onder leiding van dirigent Etienne Siebens De Staat te spelen en te zingen van de Nederlandse componist Louis Andriessen uit 1976. Het klinkt weer geweldig, een soort van maximale minimalistische muziek. Tot mijn schrik merk ik dat ik deze eerste grote compositie van Andriessen, intussen een bijkans iconisch stuk, na de première nooit meer live heb gehoord en verschillende jongere aanwezigen in het Muziekgebouw aan ’t IJ verzekerden me dat ze nog nooit een uitvoering in de concertzaal hadden meegemaakt. Toch hoort het wereldwijd tot de meest gespeelde Nederlandse composities en is het meermalen op plaat gezet.

Indertijd sloeg het in als een oorverdovende bom. Nu klonk het minder keihard, mooi zelfs. Maar de inhoud blijft hetzelfde. Vier zangeressen zingen drie uiterst conservatieve teksten van Plato uit, inderdaad, De Staat, waarin hij zich uitlaat over de eigenschappen waar muziek volgens hem aan moet voldoen, om geen slechte invloed op de jeugd te hebben. Ook die teksten zouden hilarisch zijn als ze niet in onverstaanbaar oud-Grieks zouden worden gezongen. Nu is het volgens mij een statement over de politieke zeggingskracht van muziek: namelijk dat die nihil is.

Bij elkaar een avond, bedacht door Francis Pollet, artistiek leider van I Solisti del Vento, die niet alleen plezierig en spannend is, maar veel te denken geeft over de relatie van muziek en politiek. Een onderwerp waar je gelukkig nooit over uitgedacht raakt, ook niet na twee stukken met een volstrekt tegengestelde boodschap en vorm.