De wereld bewust maken van de erbarmelijke toestand van natuur en klimaat is één ding. Er iets aan doen, is nog iets anders. Hoe red je de grote wereld? Ten koste van de relaties in de kleine wereld om je heen? Het is de psychische spagaat van de actieve mens in opstand die Freek Mariën in zijn nieuwe stuk krachtig verwoordt. Hoe hou je een gezonde balans tussen je inzet en werk voor de wereld om je heen en je relatie met je dochter? Want woorden volstaan niet om de planeet te redden. Acties zijn meer dan ooit nodig.

De man die we aan het woord horen, is al zijn hele leven milieu-activist. Aarzelend begint hij, over een stapel afwas die groeit en groeit. Later blijkt dat een mooie metafoor voor de klimaatproblematiek. In zijn relaas vertelt hij hoe hij zich als demonstrant liet vastketenen aan bomen om bossen te redden. Om toch een inkomen te hebben om samen met zijn vrouw en pasgeboren dochter te kunnen leven, richt hij een natuur-educatief centrum op.

Dat centrum oogst veel succes, groeit uit tot een pretpark, een park vol attracties in een teletijdmachine. In een rollercoaster beleef je daar een natuurramp, een subtropisch zwemparadijs is de hel met zijn zeebevingen, tsunami’s en olievlekken, je kunt er raften door de plastic soep, en in een groot stadion kan je van op de tribunes met een verrekijker kijken naar het laatste stukje bos en proberen nog een levend dier te ontdekken.

De spreker krijgt zelfs, tot zijn eigen verbazing de prijs voor het beste pretpark. In zijn park worden de bijeenkomsten van de Klimaattop gehouden, maar de spreker wil meer. De spreker weet dat hij ingekapseld is in het systeem. Hij moet eruit. Er moet actie worden ondernomen! Hij geeft richtlijnen. Maar eigenlijk wil hij vooral zijn dochter terug.

Freek Mariën liet zich inspireren door het verhaal over ’the unabomber’, het Amerikaans wiskundegenie dat in de jaren ’70 – ’90 bombrieven en -aanslagen pleegde om zijn visionair manifest over de dreigende gevaren van de ‘vooruitgang’ gepubliceerd te krijgen. Hij deed dat onder de naam Freedom Club. Toen er nog een beetje toenadering was tussen de dochter en haar afwezige vader, heeft ze de woorden ‘Freedom Club’ geschreven op een t-shirt dat ze hem cadeau gaf. ‘Freedom Club ‘is de band tussen de acties en ondernemingen en haar. De titel van deze monoloog stelt intrinsiek de vraag hoe ver je kunt/moet gaan in je idealisme.

Joris Van den Brande vertolkt de spreker, is de ondernemer die in een camouflagetenue argeloos een papieren vliegertje in een windmachine laat verscheuren om daarna aarzelend over zijn leven te vertellen, zijn acties, zijn argumenten. Hij wilde reageren tegen de mensen die de planeet vernietigen, zichzelf in brand steken zou kunnen, maar daar stopt het dan ook mee. Hij wilde meer, hij wilde in zijn opstand iets doen! Joris Van den Brande is zijn personage heel naturel; zijn boosheid, zijn verontwaardiging, zijn aarzelingen, zijn dilemma’s zijn herkenbaar, eerlijk. Heel zijn relaas is een mooi opgebouwde redevoering, een evocatie om ons te overtuigen van zijn profetische inzichten. De spagaat in de relatie tussen hem en zijn dochter is subtiel verwoord en in stille momenten verbeeld. Meestal, maar niet constant weet hij zijn toehoorders te overtuigen.

Er gebeurt visueel weinig. Af en toe speelt hij met twee windmachines (tot groot genoegen van het publiek in een heel warme zaal). Er is één sterk moment met een windmachine en warmtefolie. In de regie van Carl von Winckelmann en Freek Mariën zelf maken de tekst en het spel van Van den Brande de voorstelling boeiend. De mens moet daadwerkelijk in opstand komen. Mensen moeten dit stuk zien.

 

Foto: Raymond Mallentjer