Tijdens de Operadagen Rotterdam is de nieuwe creatie van Boogaerdt/VanderSchoot te zien: Freddie, een ode aan de voorman van Queen, en aan het ontsnappen aan een enkelvoudige identiteit. In tegenstelling tot eerdere voorstellingen van het duo blijft het stuk echter steken in een ongevaarlijke en vrijblijvende benadering van het thema.

In een oude wasserij in Rotterdam-Noord is een rockarena verrezen. Na een kort verblijf in de foyer, waar de gelinkte thema’s van Freddie Mercury en vloeibare identiteit al stevig door video’s en fotowanden in je geest worden geplant, loop je binnen in een loods waar door scenografen Wikke van Houwelingen en Marloes van der Hoek een grote driehoek met tientallen ingangen is gebouwd. Als publiek word je naar Gate A, B of C gestuurd, waar je (na een keuze voor een van de vele beschikbare Freddie-identiteiten) op een krukje in een van de ingangen mag plaatsnemen, terwijl je in het donker naar het levensverhaal van Mercury luistert.

Boogaerdt/Vanderschoot en Mercury, het lijkt een match made in heaven. In eerdere voorstellingen als Bimbo en Hideous (Wo)Men ontleedde het makersduo op intrigerende wijze genderrepresentatie en heteronormativiteit, en Mercury toonde vanaf het begin van zijn carrière interesse in deze thema’s. De manier waarop hij in optredens en videoclips met genderidentiteit (en het publieke geheim van zijn biseksualiteit)speelde, maakte Mercury tot een vroeg boegbeeld van de LGBT+-gemeenschap. Genoeg materiaal dus voor een gelaagde exploratie van de manier waarop individuele identiteit en collectieve identiteit zich tot elkaar verhouden.

Helaas blijft het bij een nogal oppervlakkige ontmoeting tussen de theatermakers en het popicoon. De opbouw naar de voorstelling duurt al vrij lang: alle instructies worden in je afgesloten hokje in het Engels én het Nederlands gegeven, waarna een lange cellocompositie volgt. Als het gordijn eindelijk opengaat volgt een expliciete tekst over hoe we anderen in hokjes plaatsen, die dan ook nog eens door een operazanger wordt herhaald zodat de toch al voor de hand liggende boodschap vakkundig van iedere meerduidigheid wordt ontdaan en het publiek als een stel kleuters wordt behandeld.

De interactieve scène die volgt biedt inhoudelijk niet veel meer om je tanden in te zetten maar is dan ten minste nog vermakelijk. Er worden aan de groep bezoekers tientallen stellingen op het gebied van seksualiteit, individuele vrijheid en ruimdenkendheid voorgelegd, die beantwoord worden door, bij instemming, op een bepaalde plek in het speelvlak te gaan staan. Het is een veelvoorkomend theatraal trucje om de verschillen en overeenkomsten binnen een groep aan te tonen maar het levert geen nieuwe perspectieven of gedachten op.

De rest van de voorstelling speelt zich in de middenruimte af, waar een in masker gehulde performer een choreografie uitvoert die is geïnspireerd op de performativiteit van Mercury. Dit is nog het interessantste deel van de voorstelling: wordt iemand gedefinieerd door zijn bewegingen? Kan de geest van Mercury worden opgeroepen door een imitatie van zijn ‘buitenkant’? Of ligt identiteit toch dieper, is er een bepaalde onveranderlijke essentie in de mens? Door met name de songs ‘One Vision’ en ‘I Want to Break Free’ in de compositie (van Michael Rauter) te laten figureren worden bovendien vragen gesteld bij hoe vrij we eigenlijk zijn om onze eigen identiteit vorm te geven. De sterke filmbeelden onderstrepen door middel van verdubbeling en rotoscoping de enorme kameleontische kracht van Mercury als performer.

Jammer genoeg gooien de makers deze ongrijpbaarheid weer weg met de laatste scène, waarin het publiek met Freddie-maskers op luidkeels met ‘Bohemian Rhapsody’ mag meezingen. De voorstelling eindigt daarmee als een goedkope karaoke-avond, waar alle diepere inzichten worden weggespoeld in een golf van nepcamaraderie. De slotscène is tekenend voor een voorstelling waarin steeds slechts op veilige afstand en met behaagzieke duidingsdrang naar zeer complexe materie wordt gekeken.

Foto: Sanne Peper