De kinderen en een paar volwassenen huppen van de ene houten ring over de andere naar hun aangewezen bubbel: een met krijt getekende cirkel met stoelen en kussentjes. Houten ringen bakenen ook de halve cirkel af waarin de danseressen zullen draaien met hun eigen lichamen. (meer…)
Ik vermoed dat kleuters die Franje gezien hebben thuis de verkleedkoffer zullen bovenhalen. Sjalen, rokken en slingers om zich heen draperen, een danspasje plegen en plezier daarin vinden. Dat is waartoe de voorstelling verleidt, of toch wil verleiden.
Tout petit is het Vlaamse dansgezelschap dat zich alleen tot jonge kinderen richt, en dat steeds met succes scenografische grenzen aftast en verlegt. In vorige producties werden er installaties in buizen gebouwd, met banken gesleurd, steeds ontstonden er bijzondere constructies waarmee en waartussen pittig en energiek gedanst werd. Hun grot-nest-tempel-huis van vorig seizoen bijvoorbeeld bestond uit opgehangen doeken en tenten waarbinnen afbeeldingen van ‘heilige’ gebouwen en bewegende pelgrims te zien waren. Het was een ontdekkingstocht van de dansers die met slierten en touwen hun weg zochten naar sacrale, meditatieve en ook drukke plekken. De kinderen mochten die tocht ook meemaken.
In andere producties werd het jonge publiek steeds uitgenodigd om na de vertoning zelf te spelen. Ze konden bouwen aan de constructie of wild dansen in een dansconcert. De producties werkten aanstekelijk. Het eerste halfuur van deze tiende productie van tout petit kent ook die uitwerking, maar daarna maken de vele herhalingen in de verkleedpartijen de performance op den duur saai. In plaats van actief meedoen in een naspel-moment, wordt het voor de kinderen nog twintig minuten alleen maar kijken.
Deze keer is de dansvloer leeg. Tegen een zwarte achterwand hangen er allerlei kledingstukken aan haakjes en kapstokken. Samen met de Duitse choreograaf Alfredo Zinola laten Ciska Vanhoyland en Lies Cuyvers zich gaan in het aantrekken van gekke kleren. Dat zijn sjaals, onesies, zwachteldoeken, een rok van leren stroken, dat zijn bundels draden, dat zijn garens die aan vingerkapjes hangen. Verwonderd zien ze hoe stoffen in allerlei vormen en kleuren hun lichaam veranderen.
De performers glimlachen voortdurend. Ze zien elkaar graag als ze een kussen als muts gebruiken of een hoepelrok op het hoofd zetten. Ze dagen elkaar uit, ze stimuleren elkaar om steeds iets anders aan te trekken. Ze pronken met hun uitdossing. Het is zien en gezien worden. Het geheel straalt een aanstekelijk spelplezier uit. Ze bewegen op beats, ze hoppen en huppen langs elkaar door, stampen licht op de vloer, zwaaien met hun handen boven hun hoofd, ze dansen als op een party. ‘Come and feel the beats’ lijken de performers op te roepen. Ook draaien en zwieren ze als Oosterse danseressen sierlijk en gracieus, om elkaar dan weer uit te dagen op de lichte beats en melodieuze soundscape van huiscomponist Koen Brouwers.
De drie geraken als het ware in een flow en krijgen er niet genoeg van om met elkaar uitdossingen te wisselen, om zichzelf en elkaar letterlijk op te tuigen. Maar die flow slaat niet over naar het zittende publiek. Bij de première keken de jonge toeschouwers het eerste half uur aandachtig en geboeid, daarna werd het wiebelen of lagen ze languit op de kussens te gapen. Ik zie een klein meisje dat haar jas aan een vinger sierlijk ronddraait. Slechts één meisje dat meedoet, maar na een minuut houdt ze ermee op, en gaat ze tegen haar moeder leunen.
Een ingekorte performance met een swingende meespeel-afterparty ware beter geweest. Franje laat zien hoe kleding en bijbehorende spulletjes mensen aangenaam kunnen versieren, en hoe onalledaagse outfits ons kunnen verwonderen, zeer zeker, maar zoiets duurt niet oneindig lang. Misschien kan er tijdens de grote toernee van tout petit toch iets aan gedaan worden.
Foto’s: Kurt Van der Elst