Vorig jaar was de kijkinstallatie Natureluren van Johannes Bellinkx een van de sterkste projecten binnen het jongemakerstraject Atelier Oerol. Dit jaar is Bellinkx onder de vleugels van Feikes Huis met een bewerkte versie van de installatie doorgestroomd naar het reguliere festivalprogramma.

Het bewijst het belang en het succes van een helaas ondergefinancierd programma als het Atelier. De voorstelling heet nu Framing en het concept blijft intrigerend, al levert de vergelijking tussen Natureluren en Framing wel wat bedenkingen op – over hoe er bij het volgroeien van een concept soms ook iets verloren gaat.

De installatie is technisch gesproken dezelfde: een constructie met oplopende trappen op Seinpaalduin (West-Terschelling) waarop een vijftig toeschouwers, in volgorde van grootte, kunnen plaatsnemen. Ze steken individueel hun hoofd onder zwarte capuchons die hen hermetisch afsluiten van de omgeving, waardoor ze enkel nog door een smalle gleuf voor zich uit kunnen kijken. Deze extreem uitgepuurde blackboxjes worden mechanisch aangestuurd, waardoor de kijkers op de door de regisseur gewenste momenten gedwongen wordt naar de door de regisseur uitgekozen fragmenten van het landschap te kijken – een absolute controle van het perspectief is het uitgangspunt.

De naamsverandering van Natureluren naar Framing is betekenisvol. Bellinkx’ opmaat was in de eerste plaats een aftasten, een speels verkennen van de mogelijkheden van zijn medium. Hij gebruikte daarvoor het kader maar ook het onderwerp dat vanzelfsprekend voorhanden lag: de natuur, het landschap van Terschelling. De dramaturgie leek ontspannen aan elkaar te hangen. Bellinkx vroeg in Natureluren vooral aandacht voor de natuurlijke schoonheid van de locatie door de blik van de toeschouwer dwingend en langdurig te richten op de lucht, de bossen, de duinen en de zee. Hier en daar bracht hij theatrale, komische elementen aan als in een zoekplaatje: een konijn dat in beeld verscheen maar in een volgend beeld verdwenen was, de plotse confrontatie met een ree of een roofvogel. Op zich waren het ‘natuurlijke’ elementen, maar toch leken de dieren ons, dwars door de omgekeerde kijkkast heen, doordringend in de ogen te staren. Wie gluurde hier eigenlijk naar wie?

Over de reëele ruimte, waarin overigens al heel wat te bekijken viel, schoof Bellinkx zo gaandeweg een tweede, meer unheimische plek: die van de verbeelding. Waar de realiteit zich voordeed als een onschuldige locus amoenus verscheen die imaginaire plek als een broeierige bron van ongekende natuurkrachten, van mysterie en – zo suggereerde de subtiele dreiging in de soundscape – misschien zelfs van gevaar. Waarin dat gevaar schuilde en uit welke richting het zich zou aandienen bleef onduidelijk. Juist de losse, wat ongerichte aaneenschakeling van beelden liet ruimte voor prikkelende interpretaties.

Uit Framing blijkt dat Bellinkx zijn medium een jaar later intussen goed in de vingers heeft en dat hij besloten heeft er een verhaal mee te vertellen. De dramaturgie is deze keer strak en doelgericht. In een eerste reeks beelden laat Bellinkx zijn toeschouwers kennismaken met de grenzen van hun waarneming, met het het kijkkader waarbinnen hij ze zal leiden. Gescheiden door een donkerslag richt de kijksleuf de blik naar boven, onder, links en rechts. Kijk, zegt Bellinkx, dit is jullie speelveld.

Wanneer de begrenzing helder is worden de bewegingen van de kijkdozen vloeiend en ontspint zich een narratieve lijn. De ‘vreemde elementen’ die gaandeweg in het landschap verschijnen zijn ditmaal geen herten of vogels, maar witte wezens die, zo lijkt het, de eigenschappen van dat landschap komen opmeten: ze classificeren, meten wind en luchtvochtigheid, veer- en zwaartekracht. Ze slaan wonden in de natuur; de grond en de bomen huilen dikke witte tranen. De wat futuristische beeldenreeks culmineert in een apocalyptisch slotbeeld waarmee Bellinkx er geen twijfel over laat bestaan: deze wezens zijn gekomen om, uitkijkend vanaf het dak van de wereld, de natuur te beheersen en te onderwerpen.

Framing stuurt, veel sterker dan Natureluren, niet alleen de blik, maar ook de narratieve lijn die de verbeelding kan of moet volgen. Ergens schuilt er een contradictie in wat Bellinkx (in de Oerolkrant) zegt te willen verwezenlijken – zijn toeschouwers anders, met hernieuwde aandacht laten kijken naar wat ‘gewoon’ de natuur is – en de strakke manier waarop hij de dwingende verhaallijn oplegt. Wil de kunstenaar nu de verbeelding van de toeschouwer laten spreken of wil hij de toeschouwer zelf iets vertellen?

Persoonlijk hield ik iets meer van Natureluren: de onbevangen en bijwijlen bevreemdende ontdekkingstocht door het landschap, zonder ecologische boodschapperigheid. Bellinkx benoemde in dezelfde festivalkrant het landschap waarmee hij werkt als ‘een schilderij’ en roemde de abstracte kwaliteiten van ritme, lijnen en kleuren in de natuur. Helemaal mee eens. Waarom daar dan nog een verhalend tafereel overheen schilderen?

Foto: Mieke Kreuners