De Italiaanse choreograaf Alessandro Sciarroni studeerde met zijn moderne dansers de Beiers-Oostenrijkse Schuhplattler in. Het bijbehorende accordeonspel en gejodel liet hij in FOLK-s achterwege. Zijn choreografie baseert zich op het geluid van de ritmische patronen die het zestal met grote toewijding en tal van variaties uitvoert. Het resulteert in een honderd minuten durend schouwspel dat boeit en vermaakt.

Will you still love me tomorrow? heet de trilogie waaraan Sciarroni werkt en FOLK-s is daarvan het eerste deel. De choreograaf zoekt graag de grenzen van de danskunst op en presenteerde eerder voorstellingen in de vorm van een lange videoclip (If I was Madonna) of een exhibitionistische webcamsessie (in I like to watch too, Julidans 2012). Voor zijn drieluik kiest hij telkens een bewegingspraktijk die uitvoerenden in het openbaar vertonen. Zo komen achtereenvolgens de populaire hakken-volksdans, het jongleren met kegels en de atletieksport aan de beurt. Om te laten zien hoe moeilijk die takken van sport zijn, en hoeveel tijd, toewijding en herhaalde oefening ervoor is vereist, haalt hij ze uit hun gangbare context en sleept hij ze zijn theatervoorstelling in. Goed naar de bewegingen zelf kijken en ontdekken wat de essentie ervan is, zo omschrijft Sciarroni zijn missie als choreograaf.

Als we de zaal betreden, zijn de dansers al begonnen. We zien ze niet goed, het licht is nog gedimd, maar we horen ze wel. Zelf zien ze ook niets: aanvankelijk zijn hun ogen dichtgeplakt met tape. Zo dansen ze volledig op het gehoor, opgesteld als de Tenores di Bitti in een kleine kring. Vijf heren en een dame, in casual korte broek en shirt, één in traditioneel Lederhose-kostuum met hoed. Vingers aan de (gesuggereerde) bretels, blikken wisselen en start.

Wat volgt is een als een lange doorgaande minimal dance opgebouwde keten van scènes waarin Schuhplattler-frasen met telkens nieuwe variaties en tempowisselingen worden uitgevoerd. Been geknikt, hand op zool, sprongetje, been naar voren, hand tegen hiel, weer rechtop en hand tegen dij. En die voor hedendaagse dansers onbekende capriolen dan bovendien talloze keren herhaald, draaiend op een cirkel, in duo’s naast of tegenover elkaar, of vooruitsnellend door de ruimte.

Het toneelbeeld, met een loodsachtige wand van golfplaten, verwijst naar een buiten. De muziek, die er later met behulp van een laptop bijkomt, lijkt een willekeurige maar altijd onfolkloristische selectie. Het geruis van regen, het gesuis in de accordeon, het gezang van koorzangers, het gedreun van housebeats. Het zijn geen klanken die de dansers ondersteunen, eerder vormen ze hun antagonist. Ze moeten zich, zeker als de muziek in geluidsvolume toeneemt, steeds meer vastbijten in hun eigen autonome dans die dwars ertegenin ritmisch en unisono blijft. Chapeau!

‘We gaan door tot er ten minste nog één danser en één toeschouwer over is,’ had een van de dansers ons aan het begin van FOLK-s verteld. Dat impliceert de optie van een oneindige battle, waarin de laatste toeschouwer zijn kracht meet met de laatste danser. Dansersshirts raken doordrenkt van zweet, diverse mogelijke eindes worden gepresenteerd, maar de meeste toeschouwers houden het ook na de in het programmaboek vermelde negentig minuten vol. Dus gaan de Schuhplattler-variaties door. Uiteindelijk laten Sciarroni’s dansers meer dan honderd minuten lang zien hoe soepel en fit ze zijn. Dat was ook het doel van hun Beiers-Oostenrijkse voorgangers buiten.