In een afgedankte fabriekshal uit de jaren zestig, aan de rand van Drachten, speelt het Friese gezelschap Tryater een boeiende, intelligente en ook weemoedige voorstelling over Europa, getiteld Doarp Europa. Negen spelers van uiteenlopende herkomst, waaronder Duitsland, Italië en Polen, vertolken negen verschillende visies op gemeenschapszin én individualiteit, Europese eenwording én nationalisme. (meer…)
Heel even was ze de absolute sensatie van de atletiekwereld. Internationale rivalen liep Foekje Dillema met overmacht van de baan af en een Nederlands record liet ze sneuvelen. Het succes van de ‘Friese stoomwals’ was echter van korte duur. De Nederlandse atletiekbond verklaarde ‘dat ze geen meid was’ en diskwalificeerde haar voor het leven. In de levendige voorstelling Foekje praat het Friese gezelschap Tryater over de zaken waar Dillema zelf nooit meer over wilde praten.
Het dieptepunt in de sportcarrière van Foekje Dillema (1926-2007) wordt in de voorstelling over haar leven verteld vanuit het perspectief van haar teamgenoten. Ze vertellen hoe ze in juli van het jaar 1950 onderweg waren naar een wedstrijd in het Franse Carcassonne. Op Amsterdam Centraal zagen ze hoe Dillema uit de trein werd gehaald, waarna zij door bondscoach Jan Blankers en een paar atletiekbonzen per direct en voorgoed uit het team werd gegooid.
Dieptreurig is het beeld dat daarna wordt opgeroepen: hoe Foekje vernederd en alleen terug moet zijn getreind naar Leeuwarden. Om daarna in het donker meer dan dertig kilometer te lopen naar haar woonplaats, het Noordoost-Friese dorpje Burum.
Hoe Foekje haar gedwongen aftocht werkelijk heeft beleefd is niet bekend: tot haar dood heeft de Friezin geweigerd om ooit nog over de kwestie te spreken. Om die reden hebben scenarist Kees Roorda en regisseur Jos van Kan ervoor gekozen om de hoofdpersoon in hun verhaal niet op te voeren als personage.
In plaats daarvan veranderen de performers – vier acteurs en een slagwerker – voortdurend van rol. Nu eens spelen zij de ouders van Foekje, die op de radio luisteren naar de successen van hun dochter, of een bevriende teamgenoot die een kamer met haar deelde, danwel een coach die zich herinnert dat Dillema nooit heel goed uit de startblokken kwam.
Ook Dillema’s grote concurrente, de Olympische legende Fanny Blankers-Koen, wordt als personage opgevoerd. Samen met haar echtgenoot, de eerder al genoemde Jan Blankers, horen we haar tekeergaan tegen ‘die vent’, tegen wie zij niet wil hardlopen. Dat het prominente atletiekechtpaar een dubieuze rol speelde bij Foekjes uiteindelijke diskwalificatie is weliswaar beschreven door haar biograaf Max Dohle. Toch vind ik het op deze directe manier opvoeren van Blankers en Blankers-Koen als de snode plannen smedende slechteriken op het randje.
Naast hun vertolkingen van mensen die Foekje van dichtbij hebben meegemaakt, nemen de performers regelmatig de positie in van een forum, dat al discussiërend de gebeurtenissen becommentarieert en toelicht. Interessant – en cruciaal voor begrip van Dillema’s levensverhaal – is bijvoorbeeld de uitleg van het begrip intersekse. Uit postuum DNA-onderzoek is gebleken dat de atlete zowel vrouwelijke als mannelijke lichaamskenmerken had. Voor mij een verrassend weetje: diverse vormen van interseksualiteit zouden bij 1 op de 90 mensen voorkomen.
Minder sterk zijn groepsdiscussies over uitsluiting, of over de nog altijd actuele discussie over eerlijke concurrentie in de vrouwensport. Natuurlijk roept het verhaal van Dilllema dit soort vragen op. Maar door die kwesties zo letterlijk uit te spreken slaat de balans soms net wat te veel door naar vormingstheater.
Aansluitend bij de sportieve thematiek is de voorstelling opgezet om te worden gespeeld in gymzalen. De speelvloer wordt gedomineerd door een brede trap of tribune, die de performers voortdurend aanzet tot fysiek spel: van rondjes rennen rond de publiekstribune tot strekoefeningen en klaar-voor-de-start-posities. Daarmee brengen ze voldoende vaart en levendigheid in het in potentie best wel praterige stuk.
Minder geslaagd is een andere keuze: sommige monologen worden om de paar zinnen onderbroken door flarden van liedjes, waardoor zowel de spreektekst als de liedtekst nodeloos verwateren. Het voelt aan als een wat geforceerd trucje om de kijker bij de les te houden. Een kunstgreep die helemaal niet nodig is: het verhaal van Foekje Dillema is op zichzelf al schrijnend en boeiend genoeg.
Beeld: Lucas Kemper