‘Er is een man aangespoeld op het strand.’ Zo begint de nieuwe theatertekst van Gerardjan Rijnders en Peter Verburgt. De man hebben ‘ze’ in de golven gelegd. Diezelfde ‘ze’ hebben zijn hart en tong uit zijn lichaam gesneden. Wie zijn die ‘ze’? Twee personages, al even anoniem als ‘ze’, heten ‘k’ en ‘m’, gespeeld door Jan Joris Lamers en Miranda Prein van Maatschappij Discordia. Waarom hebben ze de man vermoord? Al snel krijgen de toeschouwers het antwoord: ‘Vanwege zijn inzicht dat het goede niet bestaat’. 

Dit antwoord lijkt een antwoord, maar is het niet. Deze ene zin leidt tot een schitterend filosofisch relaas juist over het goede, over het kwaad en dat de tweedeling daartussen helemaal niet vaststaand is, integendeel, wat de een goed noemt vertegenwoordigt voor de ander het kwaad. De mensen, ja, ‘de mensen willen in ieder geval iets zijn,/ goed of slecht’. Als het maar duidelijk is. Maar deze onbekende, die later Fleischmann blijkt te heten, is iemand die radicaal kiest voor het midden, daar waar goed en kwaad in elkaar overgaan, waar het goede convergeert en het kwade divergeert, of andersom, zo’n brandpunt dus, ofwel een kentering. Hiermee ontkent Fleischmann de traditionele tweedeling van goed en kwaad. Daar worden mensen zenuwachtig van. Zijn hele leven, al vanaf zijn vroegste jeugd, verzette hij zich tegen die tweedeling. Als hij moest kiezen, dan weigerde hij. Hij was, zoals Rijnders en Verburgt schrijven, ‘standpuntloos’. Al eerder schreef het duo Rijnders en Verburgt theaterteksten, onder meer Vlaklanders (2017) en Nikola Tesla.

Ingewikkeld, misschien, maar als je als toeschouwer meegaat in dit briljante gedachtenspel en met de aarzelende, tastende speelstijl van Lamers en Prein dan ben je getuige van een zoektocht naar hoe wij denken, hoe wij vanzelfsprekend uitgaan van vooroordelen als goed of fout en dat er mensen zijn ‘die hun geld verdienen met meningen’. Deze mensen worden bejubeld. Maar mensen die nadrukkelijk geen mening wensen te hebben, die worden vermoord en voor hen is men bang. Dat is de onderliggende thematiek. Want over het hebben van meningen en hoe vastgewrikt oordelen zijn in ons dagelijks handelen en denken – daarover gaat Fleischmann. 

Tussen de beide spelers in ligt een stapel canvasdoeken, schilderijen waarvan we alleen de zijkant zien met de kopspijkers. Aan het begin draperen Lamers en Prein een stuk toneelgordijn over de schilderijen, aan het slot halen ze dat wegen gooien het gordijn over hun schouders. Dat is zo’n beetje de enige toneelhandeling, Lamers als ‘k’ staat links, Prein als ‘m’ rechts en veel naderbij komen ze niet tot elkaar, althans, niet qua mise-en-scène.

De tekst gaat uit van de veronderstelling dat iemand verkondigt dat tegenstellingen en dus meningen helemaal niet bestaan. We kunnen aan Jezus denken en zijn uitspraak: ‘Als iemand u op de ene wang slaat, keer hem dan ook de andere toe.’ De verwijzing naar Jezus komt trouwens enkele malen terug, evenals zijn kruisdood. Hoe serieus ook, gaandeweg krijgt de voorstelling humoristische dimensies, dat de ongrijpbare man in een rijtjeshuis met tuintje in Boskoop woont bijvoorbeeld; het is lastig uit te leggen, maar die zin is ongekend hilarisch, zomaar opeens. De bijna socratisch te noemen dialoog tussen Lamers en Prein heeft een duidelijke, onderliggende dramatische structuur. Lamers is degene die de vragen stelt, Prein lijkt de alwetende te zijn. In elk geval beschikt zij over kennis die Lamers ontbeert; maar haar kennis is ook en vooral een bewijs van nadenken en reconstrueren.

Als iemand geen mening heeft, is hij dan per se neutraal, kent hij hevige emoties, is hij arrogant, hooghartig? Nee,  hij is slechts een man zonder meningen, zoals Robert Musil een roman schreef met de titel Der Mann ohne Eigenschaften. Je kunt ook denken aan Godot in Wachten op Godot van Beckett. Maar je kunt al luisterend ook meegaan in het hardop denken van de acteurs en je verheugen op een leven zonder meningen, maar ja, de man is wel vermoord. Vraag van Lamers: ‘Had hij geen passies?’ Antwoord van Prein: ‘Jazeker, de Goldbergvariaties van Bach.’ Daarvan had hij alle uitvoeringen en ter illustratie klinkt voor en na afloop van de voorstelling de bewerking ervan voor strijkkwartet. Deze voorkeur is niet vreemd: als er één muziekstuk is dat muzikale tegenstellingen oproept en met elkaar verzoent en daardoor altijd tussen moll en mineur zweeft, dan zijn dat deze variaties.

In een wereld als de huidige waarin meningen ons bestaan bepalen en we ons erdoor laten leiden, is deze tekst van groot belang, als een bezinning. Dan komen we bij het laatste fragment van de dialoog. Die ga ik niet prijsgeven, die is zo verrassend, die moet ieder zelf gaan aanschouwen en beluisteren.

Foto: Sofie Knijff