De zaak-Dutroux moet zowat het grootste trauma van België zijn dat diep in het collectief geheugen gegrift zit (nu gevolgd door de aanslag van 22 maart). Daarover een stuk maken? Een kolfje naar de hand van de Zwitserse theatermaker Milo Rau, die geprezen wordt om zijn politiek documentair theater. Maar Dutroux laten spelen door kinderen?! Kinderen die ongedwongen en onschuldig horen te spelen, kun je toch niet zo’n gruwel laten brengen? Milo Rau doet het wel, en op zijn manier schitterend: Five Easy Pieces heeft als onderwerp de zaak-Dutroux, maar gaat tegelijkertijd over spelen, over manipulatie en machtsmisbruik in de wereld, buiten en in theater.

Een van de slachtoffers van Marc Dutroux was Eefje. Ik was haar klassenleraar in haar laatste jaar middelbaar onderwijs. We maakten met de klas een bewerking van Een lek in het zwijgen (Roel Adam) dat ging over Kaspar Hauser, de jongen die bijna twee eeuwen geleden jaren in een kelder was opgesloten, plots in de boze buitenwereld terechtkomt en na vier jaar vermoord wordt. Eefje speelde het personage van Kaspar Hauser, ingetogen, met een houten paardje tegen zich aangedrukt. Een paar maanden na de voorstelling werd ze ontvoerd. Wat ze op het podium gespeeld had, werd werkelijkheid. Hallucinant. Theater werd echt. Nu zijn het kinderen van een generatie later die haar werkelijkheid, haar lot naspelen.

Milo Rau is een man die voor zijn theaterstukken veel onderzoek doet. Grote politieke schema’s schuwt hij niet. De naam van zijn theater- en filmproductiebedrijf is duidelijk: International Institute of Political Murder (IIPM). Hij brengt stukken rond Ceaușescu, Breivik, hij start een trilogie over Europa met The Civil Wars, gevolgd door The Dark Ages (dat te zien is op het Holland Festival). Het laatste deel Empire is voor december. Milo Rau neemt als uitgangspunt de levensverhalen van zijn spelers, en kadert die in een groter maatschappelijk geheel, in een politieke context. Dat doet hij ook in Five Easy Pieces dat hij samen met Campo in Gent maakt.

Campo werkt veel met kinderen (onder andere in That Night Follows Day van Tim Etchells) en zorgt in dit stuk over kindermisbruik, moord en gruwel voor een stevige portie begeleiding van de kinderen, onder meer met een psycholoog. Ook de ouders worden intensief bij het proces betrokken. Rau luistert naar de verhalen, wensen van de zeven kinderen tussen 8 en 13, naar hun motivaties om te spelen. De een wil graag koning spelen en een held, een andere jongen wil zo graag een oude man spelen, enzovoorts. (Over het maakproces maakte collega Moos van den Broek een reportage in het aprilnummer van Theatermaker). Deze verhalen, wensen en uitspraken vormen het stevige cement van het stuk. Rau laat zichzelf op de scène spelen door Peter Seynaeve (een theatermaker die in het verleden met zijn gezelschap Jan ook al met kinderen werkte). Seynaeve coacht, laat de kinderen vertellen, stuurt ze met lichte dwang in de richting die hij wil. Die sturing, die manipulatie wordt steeds groter, neemt als het ware Dutroux-trekjes aan…

Dutroux krijgen we als personage op de scène niet te zien (op een reconstructiescène na), wel andere personages zoals dat van de oude vader van Marc Dutroux, van wachtende en treurende ouders, van de rechercheur. Boven het speelvlak hangt een groot scherm waarop we volwassen acteurs en actrices aan het werk zien. De kinderen spelen hen na. In vijf scènes, in vijf stukken. ‘Five easy pieces’ verwijst niet naar de film uit 1970, maar direct naar een pianoleerboek. Vijf oefeningen die in moeilijkheidsgraad stijgen. Het eerste stuk is de onafhankelijkheidsverklaring van Congo (Marc Dutroux groeide daar op). Typetjes van de koning en Lumumba worden nagespeeld. Als in een documentaire volgen de scènes met de vader van Dutroux, met een politieman… Steeds zijn het scènes als een filmset. Kinderen vormen de entourage van de opnames van een of twee spelers. Coach Seynaeve geeft instructies, legt de opname stil, moedigt aan, verheft zijn stem.

Kinderen spelen volwassenen na. Dat geeft altijd een extra dimensie. Ze zetten de volwassenen een spiegel voor, ontluisterend en ontwapenend. Dat is grappig en tevens indringend rauw. Bevreemdend is het om twee kinderen het televisie-interview met de ouders van een vermoord kind te zien naspelen. In een scène blijft het meisje een kind: ze zegt in ik-vorm brieven op die Sabine (een gered meisje) naar haar ouders schreef, maar die door Dutroux nooit bezorgd werden en die later wel in een boek zijn gebracht. Hartverscheurend is deze oefening. Het laatste van de vijf pieces is de begrafenis van een van de meisjes. Centraal staan de rouwende ouders. Hoe speel je verdriet, hoe rouw je? Wel het moeilijkste om na te spelen, niet?

‘Theater’, zo zegt een meisje, ‘is voor mij poppenkast, maar dan met mensen’. Theater, zo suggereert Rau, is nep, is het publiek manipuleren door spelers die doen alsof, en die op hun beurt weer gemanipuleerd worden door de regisseur/theatermaker. Dat statement verweven met de zaak Dutroux dreunt als een mokerslag nog lang na. Spelen, naspelen, doen alsof. Ik vermoed dat Eefje in dit stuk heel graag meegespeeld zou hebben.

Foto: Ted Oonk