Hoe kwetsbaarder de spelers en makers in Fifty-ish zich naar elkaar en het publiek durven op te stellen, hoe interessanter de voorstelling wordt.

De mannen op het podium hebben hun leeftijdscategorie en hun vak gemeen, en dat leek een goede aanleiding om eens samen te spreken over wat hen zoal bezighoudt – en daar een voorstelling over te maken. Bart Oomen (1964), Dennis Rudge (1961), Ali Çifteci (1963) en Michel Sorbach (1962) beginnen Fifty-ish met een hoogdravende en stuntelig uitgevoerde poëzievoordracht, waarna een al even pijnlijke poging tot groepsrap volgt. Door vanaf het begin op lulligheid en onenigheid in te zetten, zetten schrijver Oomen en zijn co-acteurs de twee centrale conflicten in de voorstelling goed in de grondverf: de worsteling met het ouder worden, en de worsteling met elkaar.

Na het initiële gekibbel kiezen de mannen ervoor om de rest van de voorstelling de vorm van een soort brainstormsessie mee te geven: elk van de spelers heeft een klein whiteboard waarop ze steeds één woord mogen zetten, dat de inzet van de volgende scène wordt. Zo passeren talloze thema’s de revue, zoals de coronacrisis, de positie van de witte man, seks, en vaders, wat van Fifty-ish een wat fragmentarische maar ook zeer gevarieerde voorstelling maakt.

Wat opvalt is hoe veel plaats er wordt ingeruimd voor de spanningen die ontstaan tussen Oomen, als enige witte man in de groep, en de rest. De schrijver spaart zichzelf niet en zet zijn podium-alter-ego neer als een blaaskaak die alles beter weet en zich meteen in het begin een slachtofferrol toeëigent – wat hem ogenblikkelijk op commentaar van zijn tegenspelers komt te staan. Tussen Oomen en Rudge ontstaat in de rest van de voorstelling een soort haantjesgevecht: zelfs als Oomen zich na enige tijd kwetsbaar opstelt over zijn problematische relatie met zijn vader wordt dat door Rudge weggezet als ‘typisch wit privilege’ omdat zijn eigen vader totaal emotioneel afwezig was in zijn jeugd. In de dynamiek tussen de mannen wordt iets interessants blootgelegd over wat er gebeurt als je je eigen pijn belangrijker vindt dan die van de ander.

De voorstelling schakelt heen en weer tussen dit soort momenten van pijn en confrontatie en scènes waarin de mannen zich even gezamenlijk kunnen vinden in een onderwerp. Steeds als Fifty-ish van het persoonlijke afdrijft verliest de voorstelling echter aan kracht. De politieke discussies van de mannen ontstijgen nergens het niveau van de gemiddelde discussie op Twitter, waar je struikelt over dit soort onderbuikgevoelens van mannen-op-leeftijd (niet dat de bijdrages van andere leeftijdsgroepen per definitie verheffender zijn). En de gesprekken over de relatie van de mannen met de eigen pik en scrotum ontstijgen het niveau van gekeuvel helaas ook niet.

Een passage halverwege de voorstelling is exemplarisch voor de twee gezichten van Fifty-ish. Als Çifteci met zijn saz een lied in Turkse stijl aanheft waarin hij met mooie uithalen zijn overleden vader aanspreekt, nemen Oomen en Sorbach beiden in dezelfde zangstijl een couplet over hun eigen vaders voor hun rekening. Het is een adembenemend moment, waar het culturele erfgoed van een van de mannen het vehikel wordt voor een moment van verbinding en gedeeld verdriet. Meteen daarna volgt echter een scène over seksualiteit waarin de spelers op de muziek van Salt-N-Pepa’s Let’s talk about sex tegen elkaar opbieden met treurige veroveringsverhalen uit hun jonge jaren, alsof ze de eerdere kwetsbaarheid snel even moeten wegspoelen door in veilig machogedrag te ontsnappen. De voorstelling herstelt er nooit meer van en kabbelt met enkele ongevaarlijke scènes naar zijn einde (een song met onder andere de onwaarschijnlijke boomertekst ‘Door de oorlog in Oekraïne / zit je nu zonder benzine / moet je aan het fietsen slaan / laat het los / laat het gaan’) .

Bijna tegen wil en dank biedt Fifty-ish een interessant portret van een groep mannen die zichtbaar worstelt met hun identiteit in een wereld waarin die op losse schroeven staat. Toch kun je je niet aan de indruk onttrekken dat de voorstelling nog sterker was geweest als de bijna-zestigers zich ook kritisch door iemand van buiten hun leeftijds- en genderbubbel hadden laten bevragen.

Foto: Ruben Snitslaar